In deze zaak gaat het om een verzoek tot vergoeding van kosten die zijn gemaakt in verband met een geseponeerde strafzaak. De verzoekster, geboren in 1978, had een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank om een vergoeding op grond van artikel 591 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voor kosten die ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen. De rechtbank had het verzoek toegewezen, maar het Openbaar Ministerie ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het hoger beroep van het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard voor het verzoek op grond van artikel 591 Sv, omdat hiertegen geen hoger beroep openstaat. Voor het verzoek op grond van artikel 591a Sv heeft het hof geoordeeld dat het hoger beroep niet de mogelijkheid biedt om nieuwe kostenposten op te voeren. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft de verzoekster een vergoeding toegekend van € 3.150,00 op grond van artikel 591 Sv en € 19.506,36 op grond van artikel 591a Sv. De beslissing is genomen op 14 december 2018 en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.