ECLI:NL:GHAMS:2018:4733

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
24 december 2018
Zaaknummer
200.237.481/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een (oud-)notaris inzake zorgplicht en informatieplicht jegens klaagster

In deze zaak heeft klaagster een klacht ingediend tegen een (oud-)notaris, waarbij zij hem verwijt dat hij haar niet op de hoogte heeft gesteld van belangrijke juridische procedures die haar belangen aangingen. Klaagster stelt dat de notaris haar niet heeft geïnformeerd over een dagvaarding en een vonnis van de rechtbank, waardoor zij niet in de gelegenheid is gesteld om zich in die procedure te voegen. Daarnaast verwijt zij de notaris dat hij geen verweer heeft gevoerd tegen de vordering van de koper en dat hij haar niet heeft geïnformeerd over een akte houdende verklaring van betaling. Het hof heeft de klacht op alle onderdelen ongegrond verklaard, behalve het eerste klachtonderdeel, dat gegrond werd verklaard. Het hof legt de notaris een maatregel van berisping op, omdat hij tekort is geschoten in zijn zorg- en informatieplicht jegens klaagster. Het hof benadrukt dat de functie van de notaris onder bijzondere omstandigheden ook verplicht tot zorg voor de belangen van derden. De notaris had klaagster moeten informeren over de juridische ontwikkelingen, gezien de grote financiële belangen die voor haar op het spel stonden. De overige klachtonderdelen werden ongegrond verklaard, en het hof heeft de beslissing van de kamer vernietigd en een nieuwe beslissing gegeven.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.237.481/01 NOT
nummer eerste aanleg : 17-66
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 18 december 2018
inzake
[naam] ,
gevestigd te [plaats] ,
appellante,
vertegenwoordigd door haar bestuurder [bestuurder] ,
tegen
mr. [naam] ,
oud-notaris te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. J.D. Kraaikamp, advocaat te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 18 april 2018 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de kamer) van 21 maart 2018 (ECLI:NL:TNORDHA:2018:6). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) op alle onderdelen ongegrond verklaard
.
1.2.
De notaris heeft op 3 juli 2018 een verweerschrift - met bijlage - bij het hof ingediend.
1.3.
Klaagster heeft op 28 september 2018 nadere stukken ingediend.
1.4.
Klaagster heeft - buiten bezwaren van de notaris - op 2 oktober 2018 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 11 oktober 2018. Klaagster en de notaris, vergezeld van zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klaagster en de gemachtigde van de notaris ieder aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Waar nodig aangevuld met andere feiten die in dit geding zijn gebleken, gaat het in deze zaak - in de kern - om het volgende.
3.2.1.
In 2008 heeft klaagster (voorheen onder de naam: [X] B.V.) zich jegens de naamloze vennootschap (naar Belgisch recht) [N.V.] verbonden in termijnen een bedrag te investeren van maximaal € 3.000.000,-. Daarbij heeft klaagster aan [N.V.] zekerheidsrechten verstrekt, onder meer op diverse onroerende zaken. Enig en zelfstandig bestuurder van [N.V.] was [Z] . Bij notariële akte van 17 mei 2010 heeft klaagster ten behoeve van [N.V.] recht van hypotheek gevestigd op diverse registergoederen van klaagster.
3.2.2.
Bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaard - vonnis van de (toenmalige) rechtbank Roermond van 15 december 2010 is klaagster op vordering van [eisers] veroordeeld tot het meewerken aan het verlijden van een transportakte met betrekking tot een aantal percelen, zulks op verbeurte van een dwangsom. Uit hoofde van dit vonnis is executoriaal beslag gelegd op enkele registergoederen van klaagster, waarop een recht van hypotheek was gevestigd ten behoeve van [N.V.] .
3.2.3.
[N.V.] heeft als eerste hypotheekhouder - op voet van artikel 509 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) - de executie overgenomen van [eisers] .
3.2.4.
Op 11 oktober 2011 heeft ten overstaan van de notaris een executieveiling plaatsgevonden van (onder meer) de percelen, kadastraal bekend gemeente [plaats] , sectie C, nummers 492 en 1419, plaatselijk bekend als het bouwterrein gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna: het Object).
3.2.5.
Bij akte van gunning van 12 oktober 2011 is het Object gegund aan [koper] .
3.2.6.
Na het storten van de waarborgsom door [koper] bij de notaris, doch vóór het voltooien van de leveringshandeling van het Object heeft klaagster op 26 oktober 2011 conservatoir derdenbeslag laten leggen onder - voor zover hier van belang - [koper] en de notaris. Klaagster betwistte het hypotheekrecht van [N.V.] en tevens de door [N.V.] uitgevoerde executieverkoop.
3.2.7.
Bij beschikking van 13 december 2011 heeft de voorzieningenrechter in de (toenmalige) rechtbank Roermond, voor zover hier van belang, het verzoek van de notaris als bedoeld in artikel 3:270 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW) afgewezen en zijn goedkeuring aan enige verklaring onthouden.
3.2.8.
In een e-mailbericht van de notaris van 23 januari 2012 staat het volgende vermeld:
“(…)
Naar aanleiding van de executieveiling op 11 oktober 2011 in de [naam] , de gelegde derdenbeslagen, de uitgebrachte dagvaardingen en alles wat daaromheen heeft plaatsgevonden, heb ik het hele complex aan schriftelijke stukken en feiten voorgelegd aan het wetenschappelijk bureau van de notariële beroepsorganisatie (KNB).
Hun antwoord was vrij helder. Als notaris mag ik geen stap meer zetten en ik mag aan geen enkele akte meewerken totdat er duidelijkheid is in de tussen betrokken partijen opgestarte rechterlijke bodemprocedure of totdat ik door een rechter (in kort geding) wordt gedwongen om mijn medewerking aan een akte te verlenen.
Ik moet dus pas op de plaats maken totdat er meer duidelijkheid is. (…)”
3.2.9.
Bij beslissing van dit hof van 16 december 2014 is [bestuurder] deels niet‑ontvankelijk verklaard in zijn klacht, die - in de kern - betrekking had op het handelen van de notaris tijdens en na de executieveiling van 11 oktober 2011, en is zijn klacht voor het overige ongegrond verklaard.
3.2.10.
In een aan klaagster geadresseerde brief van de advocaat van [koper] van 27 juni 2016 staat - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:
“ (…)
Mijn cliënte wenst het recht op levering zoals verkregen bij akte van gunning op korte termijn te effectueren. (…) Mijn cliënte behoudt zich het recht voor de levering in rechte af te dwingen door de notaris te dagvaarden.
Voordat mijn cliënte daartoe over gaat, zou ik graag binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief van u vernemen of u het recht op levering van mijn cliënte erkent. (…)
Verstrijkt voormelde termijn ongebruikt, dan zal mijn cliënte zich tot de rechter wenden. (…)”
3.2.11.
Op 2 augustus 2016 heeft [koper] een dagvaarding jegens de notaris uitgebracht, waarin
- kort gezegd - levering van het Object wordt gevorderd. Voorts staat onder randnummer 32 van de dagvaarding het volgende vermeld:
“ [koper] heeft [klaagster] schriftelijk (aangetekend) geïnformeerd over haar voornemen het recht op levering te effectueren (productie 11). Op de brief van 27 juni 2016 is door [klaagster] (noch door haar advocaat) gereageerd. De aangetekende brief is geweigerd en retourontvangen. Afschrift van deze dagvaarding zal aan [klaagster] worden toegezonden.”
3.2.12.
In het kader van een strafrechtelijke procedure tegen [Z] wegens valsheid in geschriften, gebruik van valse stukken en oplichting heeft de correctionele rechtbank te Tongeren (België) in haar vonnis van 8 december 2016 [Z] (onder meer) het volgende overwogen:
“(…) Het onderzoek heeft immers aangetoond dat beklaagde [Z] grote sommen geld, die afkomstig waren van de investering van beklaagde [bestuurder] , zijn echtgenote en [klaagster] voor eigen gebruik versluisd heeft uit [N.V.] en niet gebruikt heeft voor de ontwikkeling van race-simulatoren.
Beklaagde [Z] wordt voor deze feiten niet vervolgd door deze rechtbank, maar dat neemt niet weg dat die vaststellingen en de talrijke brieven van een bijna wanhopende beklaagde [bestuurder] duidelijkheid helpen te brengen over wat er gebeurd is. (…)”
3.2.13.
Bij vonnis van de rechtbank Limburg van 22 maart 2017 is - voor zover hier van belang - op vordering van [koper] de notaris bevolen om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis medewerking te verlenen aan het voltooien van de leveringshandeling van het Object, de koopprijs (vermeerderd met de veilingkosten en verminderd met de waarborgsom en de daarover gekweekte rente) van [koper] in ontvangst te nemen en daarna over te gaan tot inschrijving van het proces-verbaal van gunning.
3.2.14.
Op 27 maart 2017 heeft de notaris een akte houdende verklaring van betaling betreffende het Object gepasseerd. Deze akte is op 3 april 2017 ingeschreven in de openbare registers van het Kadaster.
3.2.15.
Op 6 april 2017 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Limburg op het verzoek van de notaris als bedoeld in artikel 3:273 lid 2 BW verklaard dat alle op het verkochte onroerend goed rustende hypotheken teniet zijn gegaan en dat ingeschreven beslagen zijn vervallen, alsook de beperkte rechten die niet tegen de verkoper ingeroepen kunnen worden. [koper] heeft aldus de eigendom verkregen van het Object.
3.2.16.
Bij e-mailbericht van 17 augustus 2017 heeft klaagster aan de notaris het volgende bericht:
“(…)
Ik heb vandaag vernomen via het kadaster dat u op 3 april 2017 het perceel [plaats] C 492 en 1419 voor 2/3 hebt verkocht aan [koper] [plaats] .
Ik ben nergens van op de hoogte gebracht. Kunt u mij met spoed informeren wat hier is gebeurd. (…)”
3.2.17.
Bij vonnis van 6 september 2017 heeft de rechtbank Limburg - voor zover hier van belang - de vorderingen van klaagster jegens [N.V.] / [Z] , waaronder een verklaring voor recht dat de hypotheekakte van 17 mei 2010 non-existent, nietig of vernietigd is, afgewezen.
3.2.18.
Bij beslissing van 9 januari 2018 heeft dit hof klaagster niet‑ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot herziening van de beslissing van 16 december 2014 en is het herzieningsverzoek van [bestuurder] afgewezen.
3.2.19.
De notaris is per 1 mei 2018 gedefungeerd.

4.Standpunt van klaagster

Klaagster verwijt de notaris - in de kern - het volgende:
de notaris heeft klaagster niet gekend in of op de hoogte gesteld van de door [koper] uitgebrachte dagvaarding en het vonnis van de rechtbank Limburg van 22 maart 2017. Er heeft dan ook geen hoor en wederhoor inzake de dagvaarding plaatsgevonden en klaagster is de kans ontnomen zich in die procedure te kunnen voegen;
de notaris heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering van [koper] . De notaris heeft aldus de belangen van klaagster uit het oog verloren en niet de zorgvuldigheid betracht die van hem mocht worden verwacht;
de notaris heeft klaagster niet gekend in of op de hoogte gesteld van de door hem opgestelde akte houdende verklaring van betaling inzake het Object.

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

6.1.
Klaagster heeft in hoger beroep voor het eerst gesteld dat de notaris zich als “partijnotaris” had moeten terugtrekken en de akte houdende verklaring van betaling niet had mogen ondertekenen.
Op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 4 van de Wet op het notarisambt (Wna) dient het hof een aan hem voorgelegde zaak opnieuw in volle omvang te behandelen. In die procedure is voor de behandeling van in hoger beroep nieuw geformuleerde klachten geen plaats. Klaagster zal daarom in deze nieuwe klacht niet-ontvankelijk worden verklaard.
Klachtonderdeel 1
6.2.
Klaagster stelt dat zij de dagvaarding eerst bij e‑mailbericht van 22 augustus 2017 (15:11 uur) van de advocaat van [koper] heeft ontvangen. De dagvaarding is door laatstgenoemde op 22 november 2016 per e-mail aan mr. Van Dinter gestuurd, die toen niet (meer) als advocaat van klaagster optrad. Deze e-mail is bovendien in de ‘spambox’ van mr. Van Dinter terechtgekomen. Ook de brief van de advocaat van [koper] van 27 juni 2016, die per aangetekende en gewone post zou zijn verstuurd, heeft klaagster pas voor het eerst bij voormeld e-mailbericht van 22 augustus 2017 ontvangen. Zij benadrukt dat zij deze aangetekende brief anders dan de notaris aanvoert ook niet heeft geweigerd of geretourneerd. De notaris mocht volgens klaagster niet erop vertrouwen dat zij op de hoogte was van de door [koper] aanhangig gemaakte gerechtelijke procedure om het voltooien van de levering van het Object te bewerkstelligen. De notaris had dit moeten controleren of klaagster moeten informeren, temeer omdat zij zich steeds daartegen heeft verzet en grote financiële belangen van haar in het geding waren, aldus klaagster.
6.3.
De notaris heeft aangevoerd dat hij niet op grond van enige rechtsregel verplicht is derden te informeren als hijzelf in rechte wordt aangesproken. Hij mocht erop vertrouwen dat de advocaat van [koper] klaagster schriftelijk op de hoogte had gesteld van de door [koper] aanhangig gemaakte gerechtelijke procedure en van de dagvaarding. Volgens de notaris is de brief van 27 juni 2016 aangetekend verzonden naar het juiste adres van klaagster. Dat de dagvaarding in de ‘spambox’ van mr. Van Dinter is terechtgekomen en niet is doorgeleid naar klaagster kan de notaris niet worden aangerekend, aldus de notaris.
6.4.
Het hof stelt voorop dat de functie van de notaris in het rechtsverkeer hem onder bijzondere omstandigheden ook verplicht tot een zekere zorg voor de belangen van derden die mogelijkerwijs zijn betrokken bij de door zijn cliënten van hem verlangde ambtsverrichtingen.
Blijkens de feiten en omstandigheden in de onderhavige zaak is er na de executieveiling van 11 oktober 2011 veel gebeurd. Zo heeft klaagster beslagen gelegd en zijn er diverse gerechtelijke procedures gevoerd tussen degenen die bij de executieveiling betrokken waren. Mede gezien het verzoekschrift van de notaris op voet van artikel 3:270 lid 4 BW en zijn e‑mailbericht van 23 januari 2012, was de notaris niet ervan overtuigd dat hij de leveringshandeling mocht voltooien. Ter zitting in hoger beroep heeft de notaris in dit verband verklaard dat hij vanwege het advies van de KNB en het na de executieveiling ontstane “gedoe” pas op de plaats heeft gemaakt. Hij wist op dat moment niet wat er aan de hand was tussen klaagster en [Z] / [N.V.] . De procedure tussen klaagster en [Z] / [N.V.] was nog niet geëindigd, zodat de juridische status van het hypotheekrecht nog ongewis was. Ook nadien heeft de notaris terughoudendheid betracht en zijn medewerking onthouden aan het verzoek van [koper] in juni 2016 om de leveringshandeling te voltooien.
Daargelaten of klaagster de brief van de advocaat van [koper] van 27 juni 2016 heeft ontvangen, is het hof van oordeel dat onder voormelde omstandigheden en gelet op het feit dat na de gunning van het Object aan [koper] een periode van vijf jaren was verstreken waarin de leveringshandeling niet was voltooid, de op de notaris rustende zorgplicht meebracht dat hij ook zelf de bij de executieveiling betrokken derden, onder wie klaagster als geëxecuteerde, had moeten informeren over de door hem ontvangen dagvaarding en de door [koper] aanhangig gemaakte gerechtelijke procedure. Hierbij neemt het hof mede in aanmerking dat er voor klaagster grote financiële belangen op het spel stonden nu zij haar onroerende zaken definitief dreigde kwijt te raken. Klaagster had op voet van artikel 217 Rv immers kunnen vorderen zich in de procedure tussen [koper] en de notaris te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen. De notaris mocht daarom niet afgaan op de mededeling van de advocaat van [koper] in de dagvaarding dat een afschrift van die dagvaarding aan klaagster zou worden gezonden, zonder bij klaagster te verifiëren of zij op de hoogte was van de door [koper] aanhangig gemaakte gerechtelijke procedure. Juist nu uit de inhoud van die dagvaarding bleek dat door of namens klaagster niet was gereageerd op de brief van de advocaat van [koper] van 27 juni 2016, had de notaris extra alert moeten zijn. Klaagster had zich immers tot dan toe verzet tegen het voltooien van de leveringshandeling. Door dit na te laten is de notaris ernstig tekortgeschoten in zijn zorg- en informatieplicht jegens klaagster. De notaris valt daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken.
Ter zitting in hoger beroep heeft de notaris in dit verband nog verklaard dat hij op advies van zijn advocaat klaagster niet heeft geïnformeerd over de dagvaarding. Voor zover de notaris de adviezen van zijn advocaat opvolgt, blijft hij echter zelf verantwoordelijk voor de inhoud daarvan.
Het hof acht dit klachtonderdeel derhalve gegrond.
Klachtonderdeel 2
6.5.
De notaris betwist dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld en stelt dat hij niet zomaar medewerking heeft verleend aan de levering van het Object aan [koper] , maar de zaak aan de rechter heeft doen voorleggen. Klaagster miskent dat hij in beginsel geen positie inneemt en geen (actief) verweer voert indien hij in rechte wordt gedwongen een akte te verlijden, aldus de notaris.
6.6.
Het hof stelt voorop dat van een gedaagde in een gerechtelijke procedure in beginsel niet kan worden gevergd verweer te voeren voor een niet verschenen derde. Blijkens ro. 3.2 van voormeld vonnis van 22 maart 2017 heeft de notaris zich in de procedure waarin [koper] - kort gezegd - het voltooien van de leveringshandeling vorderde, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank Limburg. In zijn conclusie van antwoord in die procedure heeft de notaris echter uitleg gegeven over zijn beweegredenen op grond waarvan hij niet zonder rechterlijke tussenkomst bereid is (geweest) de overdracht van het Object aan [koper] te formaliseren. Naar het oordeel van het hof heeft de notaris aldus verweer gevoerd, zij het beperkt vanuit zijn neutrale positie als notaris. De notaris heeft in dat opzicht zorgvuldig gehandeld en hoefde niet actiever verweer te voeren dan hij heeft gedaan.
Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Klachtonderdeel 3
6.7.
Klaagster betwist in hoger beroep dat zij bij brief van 20 april 2017 door het Kadaster in kennis is gesteld van de gewijzigde eigendomssituatie. Zij stelt dat zij hiervan eerst op 17 augustus 2017 per toeval op de hoogte is geraakt en dat het Kadaster de brief van 20 april 2017 naar een onjuist adres had gezonden. De notaris was verplicht was om haar als geëxecuteerde in kennis te stellen van de akte houdende verklaring van betaling, aldus klaagster.
6.8.
De notaris voert aan dat op hem geen plicht rustte om klaagster als geëxecuteerde te betrekken bij of in te lichten over de akte houdende verklaring van betaling. In het vonnis van 22 maart 2017 is evenmin een verplichting opgenomen om klaagster op de hoogte te stellen van de akte houdende verklaring van betaling. Het opstellen van deze akte betreft uitsluitend een formaliteit om te bevestigen dat een koper de koopprijs heeft voldaan, waarna de levering kan worden voltooid. Het voltooien van de levering van een registergoed kan zowel door de koper als door de verkoper eenzijdig worden bewerkstelligd; klaagster is hierbij geen partij. De informatievoorziening en de verdeling van de veilingopbrengst is een zaak tussen de executant en de geëxecuteerde; hierbij is de notaris niet betrokken.
6.9.
Het hof stelt voorop dat de wet noch enige andere rechtsregel een notaris ertoe verplicht een geëxecuteerde te betrekken bij het opstellen van een akte houdende verklaring van betaling dan wel hem hierover te informeren. Het gaat hierbij om een bevestiging dat de koper aan al zijn betalingsverplichtingen krachtens de veiling heeft voldaan. Artikel 17 van de Algemene Veilingvoorwaarden, in alle versies van 2006, 2011 en 2017, bepaalt dat zodra de notariële verklaring van betaling is getekend, de levering van het registergoed kan worden voltooid en dat zowel de koper als de verkoper dit eenzijdig kan bewerkstelligen. Op grond van het bepaalde in het tweede lid dat in lijn is met artikel 525 lid 2 Rv geschiedt de levering van het registergoed door de inschrijving in de openbare registers van het proces-verbaal van toewijzing samen met de notariële verklaring van betaling.
Naar het oordeel van het hof was de notaris strikt genomen dan ook niet gehouden klaagster te betrekken bij of te informeren over de akte houdende verklaring van betaling. Door dit niet te doen heeft de notaris dan ook niet onzorgvuldig gehandeld, al zou het zoals het hof hierna ten overvloede overweegt van zorgvuldigheid hebben getuigd als de notaris dat wel zou hebben gedaan. Het hof acht dit klachtonderdeel derhalve ongegrond.
6.10.
In het licht van het vorenstaande merkt het hof ten overvloede nog het volgende op. Het is het hof ambtshalve bekend dat in de praktijk de ene notaris wel en de andere notaris niet de geëxecuteerde op de hoogte brengt van de ontvangst van de koopsom en de inschrijving van de notariële verklaring van betaling en het proces-verbaal van toewijzing in de openbare registers. De zorgplicht van een notaris jegens een geëxecuteerde brengt (onder meer) mee dat een notaris een geëxecuteerde gedurende de procedure op de hoogte houdt van belangrijke ontwikkelingen (hof Amsterdam 22 september 2005, ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3452). Gelet hierop verdient het in de praktijk – anders dan de notaris in deze zaak heeft gedaan – aanbeveling en getuigt het van zorgvuldig handelen dat een notaris een geëxecuteerde tijdig ervan op de hoogte stelt dat de koper aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en dat hij een notariële verklaring van betaling zal opstellen en deze samen met het proces-verbaal van toewijzing in de openbare registers zal inschrijven (artikel 17 van de Algemene Veilingvoorwaarden en artikel 525 lid 2 Rv). Dit valt aan te merken als een belangrijke ontwikkeling in de vorenbedoelde zin, nu met de inschrijving van de notariële verklaring van betaling (tezamen met het proces-verbaal van toewijzing) de leveringshandeling wordt voltooid.
6.11.
Uit het vorenstaande volgt dat klachtonderdeel 1 gegrond is, waarmee de klacht gedeeltelijk gegrond is. Naar het oordeel van het hof dient de notaris voor het gegrond verklaarde klachtonderdeel een maatregel te worden opgelegd. Het betreft, materieel gezien, het belangrijkste klachtonderdeel. Zoals hiervoor overwogen, is de notaris ernstig tekort geschoten in zijn zorg- en informatieplicht. De notaris heeft onvoldoende zorg betracht jegens de bij de executieveiling betrokken derden c.q. klaagster. Daarbij heeft hij onvoldoende oog gehad voor de belangen van klaagster. Het verwijt dat de notaris valt te maken, betreft een wezenlijk onderdeel van zijn taak en verantwoordelijkheid. De notaris heeft dan ook niet gehandeld zoals een zorgvuldig notaris betaamt. Het hof acht in dit geval de maatregel van berisping passend en geboden en zal aan de notaris deze maatregel opleggen.
6.12.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.13.
Het hof komt deels tot een andere beslissing dan de kamer. Het hof zal de beslissing van de kamer omwille van de duidelijkheid geheel vernietigen en een nieuwe beslissing geven.
Griffierecht en kostenveroordeling
6.14.
Per 1 januari 2018 is de Wet op het notarisambt (Wna) gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband met deze wijziging van de Wna heeft dit hof per 1 januari 2018 de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam (Staatscourant 2017, nr. 75085; hierna: de richtlijn) vastgesteld, die geldt voor beroepschriften die vanaf die datum bij het hof worden ingediend.
Het beroepschrift in deze zaak is ingediend na 1 januari 2018 (op 18 april 2018), derhalve na de wijziging van de Wna.
6.15.
Nu het hof de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, stelt het hof vast dat de notaris op grond van de artikelen 99 lid 5 Wna jo. 107 lid 3 Wna het door klaagster betaalde griffierecht in hoger beroep aan haar dient te vergoeden.
6.16.
Nu het hof de notaris tevens een maatregel oplegt, zal het hof de notaris op grond van de artikelen 103b lid 1 Wna jo. 107 lid 3 Wna jo. de richtlijn veroordelen in de volgende kosten in hoger beroep:
- € 50,- kosten van klaagster;
- € 3.000,- kosten van behandeling van de klacht door het hof.
Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.
6.17.
De notaris dient de kosten van klaagster in hoger beroep binnen vier weken na deze uitspraak aan klaagster te voldoen, hetgeen kan geschieden door betaling op een daartoe door klaagster aan de notaris opgegeven rekeningnummer.
6.18.
De notaris dient de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep door het hof te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in de artikelen 103b lid 3 Wna jo. 107 lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notaris zullen worden meegedeeld.
6.19.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar nieuwe klacht zoals weergegeven in ro. 6.1;
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;
- legt ter zake daarvan aan de notaris de maatregel van berisping op;
- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
- veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagster van haar kosten in hoger beroep, bestaande uit € 50,- aan griffierecht en € 50,- aan kosten klaagster, derhalve in totaal € 100,-, binnen vier weken na heden;
- veroordeelt de notaris tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep door het hof (€ 3.000,-) aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de notaris meegedeeld.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.H. Lieber, H.T. van der Meer en A.H.N. Stollenwerck en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2018 door de rolraadsheer.