ECLI:NL:GHAMS:2018:490

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
200.199.682/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen erfgenamen en executeur over vergoeding en bewijsopdracht

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een geschil tussen erfgenamen en de executeur van de nalatenschap van erflater, die op 12 februari 2013 overleed. De erfgenamen, bestaande uit de kinderen van erflater en hun nakomelingen, zijn in hoger beroep gekomen van eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam. De kern van het geschil betreft de hoogte van de vergoeding die de executeur voor zijn werkzaamheden mag ontvangen. De erfgenamen stellen dat er een afspraak is gemaakt dat de vergoeding niet meer dan 1% van de waarde van de nalatenschap zal bedragen, inclusief kosten. De executeur betwist dit en heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de erfgenamen in hun hoger beroep.

De zaak is behandeld in een zitting op 12 oktober 2017, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De erfgenamen hebben bewijs aangeboden voor hun stelling dat de executeur zich niet aan de gemaakte afspraken heeft gehouden en dat hij onterecht hoge kosten heeft gemaakt. Het hof heeft in zijn arrest van 13 februari 2018 geoordeeld dat de erfgenamen worden toegelaten tot bewijslevering van hun stelling dat de executeur met hen is overeengekomen dat zijn beloning inclusief kosten niet meer dan 1% van de waarde van de nalatenschap zal bedragen. Het hof heeft verder bepaald dat een getuigenverhoor zal plaatsvinden om dit bewijs te leveren, en heeft iedere verdere beslissing aangehouden.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.199.682/01
zaaknummer rechtbank : C/13/593163 / HA ZA 15-801
arrest van de meervoudige familiekamer van 13 februari 2018
inzake

1.[appellante sub 1] ,

wonend te [woonplaats] ,

2.[appellant sub 2] ,

wonend te [woonplaats] ( [land 1] ),

3.[appellant sub 3] ,

wonend te [woonplaats] ,

4.[appellant sub 4] ,

wonend te [woonplaats] ( [land 2] ),
APPELLANTEN,
advocaat voor appellanten sub 1 en 2:
mr. C.L. Berkelte Veenendaal,
advocaat voor appellanten sub 3 en 4:
mr. G.F. Hovestandte Arnhem,
tegen:
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. M. Krekelste Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna gezamenlijk als [appellanten] aangeduid en afzonderlijk als appellanten sub 1 tot en met 4. Geïntimeerde wordt hierna als de executeur aangeduid. [appellanten] zijn bij dagvaarding van 10 augustus 2016 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 18 november 2015 en 11 mei 2016, gewezen tussen [appellanten] als eisers en de executeur als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – hun vorderingen in eerste aanleg alsnog zal toewijzen, met veroordeling van de executeur in de proceskosten in beide instanties.
De executeur heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellanten] in hun hoger beroep, althans bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met – voor zover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellanten] in de volledige proceskosten, althans een in goede justitie te bepalen bedrag aan proceskosten, met nakosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente.
[appellanten] hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 12 oktober 2017 doen bepleiten, [appellanten] door mr. Berkel en de executeur door zijn advocaat en mr. A.J.M. Hoogveld, advocaat te Amsterdam. Mr. Berkel en mr. Krekels hebben gepleit aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 11 mei 2016 onder 2.1. tot en met 2.8. de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
2.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
Op 12 februari 2013 is in [plaats 1] , [land 2] , [erflater] (hierna: erflater) overleden. Erflater had de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
Ten tijde van zijn overlijden had erflater twaalf erfgenamen: zijn negen nog levende kinderen (waartoe [appellanten] behoren) alsmede, bij wege van plaatsvervulling, de drie kinderen van een vooroverleden zoon. Thans zijn er veertien erfgenamen. Zij wonen verspreid over de wereld.
De echtgenote van erflater is in 2004 overleden. Haar nalatenschap is afgewikkeld door Successiekantoor Pické te Halle, België.
2.4.
In het op 1 oktober 1998 door notaris mr. R.H. Meppelink te Amsterdam (kantoor Loyens & Loeff) opgemaakt testament van erflater is onder meer opgenomen:

(…)
TEN TWEEDE:
Ik bepaal dat de vererving van mijn nalatenschap beheerst zal worden door het Nederlandse recht, zulks met inachtneming van na te noemen beschikkingen.
TEN DERDE:
Ik legateer niet vrij van rechten en kosten en af te geven binnen acht maanden na mijn overlijden aan mijn dochters [dochter a] , [dochter b] en [dochter c] tezamen en voor gelijke delen mijn huis te [adres] , [plaats 2] , [land 3] .
(…)
TEN VIJFDE:
Onder de last van de hiervoor onder Ten Derde en Ten Vierde gemaakte legaten benoem ik tot enige en algehele erfgenamen van mijn nalatenschap tezamen en voor gelijke delen mijn kinderen, met toepassing van eerst de wettelijke regelen van plaatsvervulling en daarna van aanwas.
TEN ZESDE:
Ik benoem tot uitvoerder van mijn uiterste wilsbeschikkingen en beredderaar van mijn nalatenschap de heer [geïntimeerde] (…).
Ik verleen mijn executeur-testamentair het recht van bezit van mijn gehele nalatenschap gedurende de voor de afwikkeling benodigde tijd en verleen hem tevens de bevoegdheden van een boedelberedderaar.
De executeur-testamentair is bevoegd voor zijn werkzaamheden een loon in rekening te brengen door hem vast te stellen in redelijkheid en billijkheid, in aanmerking nemende de aan de executele bestede tijd.
(…)
2.5.
Op 28 februari 2013 heeft de waarnemer van de genoemde notaris een akte van executele opgemaakt. Blijkens deze akte heeft de executeur zijn benoeming tot executeur aanvaard. In deze akte is onder meer bepaald:

(…)
Bevoegdheden executeur
Ingevolge de wet en het bepaalde in vermelde uiterste wilsbeschikking van erflater heeft de executeur tot taak de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen, die tijdens zijn beheer uit die goederen behoren te worden voldaan.
Gedurende zijn beheer vertegenwoordigt de executeur bij de vervulling van zijn taak de erfgenamen in en buiten rechte.
De executeur is bevoegd de door hem beheerde goederen te gelde te maken voor zover dit nodig is voor de tot zijn taak behorende voldoening van de schulden van de nalatenschap van de erflater.
De executeur treedt omtrent de keuze van de te gelde te maken goederen en de wijze van tegeldemaking zoveel mogelijk in overleg met de erfgenamen, maar behoeft voor de tegeldemaking van een goed geen toestemming van de erfgenamen.
(…)”
2.6.
[appellanten] hebben een door mede-erfgename [dochter c] opgestelde notitie in het geding gebracht. Hierin is, voor zover thans van belang opgenomen:
“Eerste familie meeting met [geïntimeerde](hof: de executeur)
: Vrijdag, Februari 15, 2013
Aan de eettafel: [geïntimeerde] , [dochter a] , [appellant sub 4] , [zoon d] , [dochter c]
“(…)W
e hebben afgesproken dat [geïntimeerde] tot 1% van erfdeel -inclusief alle kosten- krijgt, maar [geïntimeerde] zei ook dat het goed moet zijn zou hij minder vragen. (…)
Dit verslag is per e-mail aan de aanwezigen bij het overleg toegestuurd.
2.7.
Op 21 augustus 2015 heeft [dochter c] een e-mail aan [appellanten] , de overige erfgenamen en de executeur gestuurd, waarin voor zover thans van belang is opgenomen:
“I offered to take notes at the family meetings, just after Papa died (…) it’s very possible that mistakes were made when I took these notes. It never occurred to me that some of us would fall back on these notes in this kind of way. Had I known then what I know now, well, I would have made sure I had it right!
(…)
In short, at no stage was there any agreement made between the beneficiaries and [geïntimeerde] as executor of the estate that he was to bear any of the costs to administer the estate. This suggestion is not only ridiculous, but also does not make any sense at all given the constant criticism and interventions by some of the beneficiaries when [geïntimeerde] instructed outside advisors to administer the affairs of Papa’s estate. (…)”
2.8.
Tot de nalatenschap van erflater behoorden onder meer zijn woonhuis in [land 2] , de vakantiewoning op [plaats 2] (vermeld in het testament onder “Ten derde”) en een boerderij in Canada . Deze boerderij had erflater sinds 1972 in bezit en hij heeft daar gewoond tot eind jaren tachtig. In de periode dat erflater in Canada woonde, heeft hij geen belasting betaald aan de Canadese overheid.
Inclusief de saldi op bankrekeningen in diverse landen was de geschatte waarde van erflaters bezittingen ten tijde van zijn overlijden circa € 3.000.000,-.
2.9.
De executeur heeft voor de afwikkeling van de nalatenschap van erflater (fiscaal en juridisch) advies ingewonnen bij onder meer Loyens & Loeff te Brussel, eerst KPMG en later Miller Thomson te Canada en Ripol Arbogados op Tenerife.
2.10.
Op 11 april 2014 heeft notaris R.H. Meppelink een brief in het Nederlands en het Engels gezonden aan de erven waarbij hij mede namens de executeur de rekening en verantwoording over het door de executeur gevoerde beheer over de nalatenschap in de periode van 12 februari 2013 tot en met 31 maart 2014 toestuurt, alsmede een verslag van de executeur over zijn werkzaamheden. De rekening en verantwoording bestaat uit elf (niet genummerde) bladen. Volgens de toelichting in de brief bevatten de bladen 6 en 7 een overzicht van te betalen en te verwachten, nog niet gedeclareerde kosten respectievelijk een overzicht van verschotten in verband met kosten van derden.

3.Beoordeling

3.1.
[appellanten] hebben in eerste aanleg – samengevat – gevorderd
(1) te verklaren voor recht dat de executeur met onder meer [appellanten] is overgekomen dat zijn beloning als executeur van de nalatenschap inclusief de kosten, waaronder die van in te schakelen derden, niet meer dan 1% van de waarde van de nalatenschap per
12 februari 2013 zal bedragen;
(2) te verklaren voor recht dat de executeur onder meer jegens [appellanten] aansprakelijk is voor het toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van zijn verplichtingen als executeur dan wel zijn onrechtmatig handelen in dezen;
(3) de executeur te veroordelen bij wijze van voorschot op ten onrechte van de nalatenschap gebrachte kosten van derden, te voldoen een bedrag van € 150.000,-;
(4) de executeur te veroordelen tot vergoeding van de sub (2) gemelde schade aan de nalatenschap, nader te bepalen bij staat en te vereffenen volgens de wet;
(5) de executeur te gebieden aan alle erfgenamen, althans aan [appellanten] alle informatie als bedoeld in artikel 4:148 BW te verstrekken, op straffe van een dwangsom;
(6) de executeur te verbieden namens de nalatenschap onomkeerbare (rechts)handelingen te verrichten, behoudens daaraan voorafgaande uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van alle erfgenamen daartoe, op straffe van een dwangsom en (7) de executeur te veroordelen in de kosten van het geding.
Aan de vordering onder (1) hebben [appellanten] ten grondslag gelegd dat de executeur op 15 februari 2013 met de toen aanwezige erfgenamen heeft afgesproken dat zijn beloning, inclusief alle kosten van door hem in te schakelen derden, 1% van de waarde van de nalatenschap zal bedragen. Wat betreft de vorderingen onder (2) tot en met (4) stellen [appellanten] dat de executeur niet heeft gehandeld als een goed executeur betaamt. Zo heeft hij onnodig diverse grote en vooral dure advocaten- en accountantskantoren ingeschakeld, zonder daarin vooraf de erfgenamen te kennen, niet of nauwelijks gehoor gegeven aan verzoeken om nadere informatie aan de erfgenamen en zich te ruime bevoegdheden als executeur toegekend. De nalatenschap heeft hierdoor schade geleden. Aan de vordering onder (5) leggen [appellanten] ten grondslag dat de executeur de erfgenamen niet bij zijn beslissingen betrekt en niet dan wel onvoldoende reageert op verzoeken om uitleg en gegevens. Gelet op de wijze waarop de executeur tot nu heeft gehandeld, achten [appellanten] het verbod onder (6) noodzakelijk.
3.2.
In het vonnis van 11 mei 2016 heeft de rechtbank alle vorderingen afgewezen en [appellanten] , uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding veroordeeld.
Tegen dit vonnis komen [appellanten] met 6 grieven op.
3.3.
[appellanten] hebben geen grieven gericht tegen het vonnis van 18 november 2015. Zij zullen dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep voor zover dit is gericht tegen dit vonnis.
3.4.
De eerste grief ziet op het volgens [appellanten] niet in de procedure betrekken van de tweede brief van de zijde van de executeur van 8 april 2016 en de reactie daarop van de zijde van [appellanten] van 22 april 2016.
Het hof overweegt dat een toelichting van de zijde van [appellanten] , inhoudende wat de gronden zijn die ertoe zouden moeten leiden dat het bestreden vonnis vernietigd moet worden en een daaraan verbonden conclusie, ontbreken. Reeds hierom faalt de grief. Voor zover [appellanten] hebben gemeend de grief ter zitting nader in te vullen door erop te wijzen dat de rechtbank de door hen ingediende akte overlegging producties van 24 maart 2016 met de producties 30 tot en met 66 niet in haar oordeel heeft betrokken, volgt het hof hen hierin niet. Immers, ook dan ligt het op de weg van [appellanten] om te onderbouwen waarom dit tot een vernietiging van het bestreden vonnis zou moeten leiden.
3.5.
In grief twee komen [appellanten] op tegen het oordeel van de rechtbank dat niet kan worden toegekomen aan bewijslevering ten aanzien van de vordering over – kort gezegd – de beloning van de executeur, nu [appellanten] niet hebben gereageerd op hetgeen door de executeur in dat verband naar voren is gebracht. Ter zitting in hoger beroep hebben [appellanten] gesteld wel degelijk te hebben gereageerd op de betwisting door de executeur van het bestaan van de afspraak over een executeursvergoeding van maximaal 1% van de nalatenschap inclusief kosten en gewezen op de in de procedure overgelegde correspondentie waarin de afspraak wordt aangehaald, te weten de e-mail van 20 maart 2013 van [zoon d] (productie 7 bij dagvaarding) en de e-mail van
15 augustus 2013 van appellant sub 4 (productie 32 bij de akte overlegging producties). Deze e-mails hebben niet geleid tot commentaar van de executeur voor zover het de afspraak over de kosten betreft. [appellanten] hebben hun in eerste aanleg gedane bewijsaanbod uitdrukkelijk herhaald.
De executeur betwist de uitleg die [appellanten] aan de notitie van [dochter c] van
15 februari 2013 geven. Hij heeft slechts zijdelings met [dochter c] besproken dat hij de wettelijke regeling tot uitgangspunt zou kunnen nemen bij het vaststellen van de beloning. Er is in het geheel niet gesproken over kosten van in de toekomst in te schakelen adviseurs en enige overeenkomst is tijdens dit gesprek niet tot stand gekomen. De uitleg van [appellanten] zou tot het onredelijke resultaat leiden dat de executeur de boedelkosten voor persoonlijke rekening zou moeten nemen en is ook niet aannemelijk, omdat zij telkens hebben geprotesteerd tegen de kosten van de ingeschakelde adviseurs. Dit zou niet nodig zijn als de kosten niet voor hun rekening komen, aldus de executeur.
3.6.
Gelet op de nadere onderbouwing van hun stellingen in hoger beroep, ziet het hof aanleiding [appellanten] overeenkomstig het door hen gedane aanbod toe te laten tot het bewijs van hun stelling dat de executeur met [appellanten] is overeengekomen dat zijn beloning als executeur van de nalatenschap inclusief kosten, waaronder die van in te schakelen derden, niet meer dan 1% van de waarde van de nalatenschap per 12 februari 2013 zal bedragen.
3.7.
Grief 3 richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat een executeur onder het oude erfrecht in beginsel ruimere bevoegdheden had.
[appellanten] wijzen erop dat in het testament is bepaald dat de executeur het recht van bezit heeft en hem de bevoegdheden van een boedelberedderaar zijn verleend. Op grond van artikel 133 Overgangswet is afdeling 6 van titel 5 van boek 4 BW van toepassing op de bevoegdheden van de executeur. Dit brengt mee dat de executeur-testamentair die in een onder het oude erfrecht opgemaakte uiterste wilsbeschikking bekleed is met “recht van bezit”, thans wordt aangemerkt als een beheersexecuteur. Onder de beheerstaak valt niet de verdeling van de nalatenschap. Voor de boedelberedderaar onder het oude recht is geen specifieke overgangsregel gemaakt, maar onder het oude recht gold dat de boedelberedderaar niet de bevoegdheid had goederen te verkopen om de nalatenschap in staat van verdeling te brengen. Van “verdergaande bevoegdheden” onder het oude erfrecht is dan ook geen sprake, aldus [appellanten] De executeur heeft zich onrechtmatig dan wel onzorgvuldig jegens de erfgenamen opgesteld door te handelen overeenkomstig zijn standpunt dat hij de activa dient te verkopen, en in dat kader uitgaven te doen.
De executeur betwist dat de (volgens hem onjuiste) stelling van [appellanten] tot vernietiging van het bestreden vonnis kan leiden. Voor de vaststelling van het loon van de executeur en de informatierechten van de erfgenamen is de betwiste omvang van de executele irrelevant. Evenmin geven de stellingen van [appellanten] aanleiding dat, wat betreft de onzorgvuldigheden die de executeur zou hebben begaan, een en ander anders zou komen te liggen indien zijn bevoegdheden als executeur beperkter moeten worden opgevat en worden gezien vanuit het huidige erfrecht.
3.8.
Het hof begrijpt dat [appellanten] met de grief willen betogen dat de executeur zijn bevoegdheden heeft overschreden doordat hij de boerderij in Canada op zijn naam heeft laten zetten teneinde deze te verkopen.
Het hof overweegt dat de executeur aan wie onder het oude recht het bezit van de goederen was toegekend en die was aangesteld tot beredderaar van de boedel, zoals in het onderhavige geval, bevoegd was met uitsluiting van anderen het beheer over de goederen van de nalatenschap te voeren. Dit stemt overeen met het huidige recht, waarin de executeur, voor zover de erflater niet anders heeft beslist, ingevolge art. 4:144 lid 1 BW van rechtswege is belast met het beheer van de goederen van de nalatenschap. De taken en bevoegdheden van een executeur die onder het oude recht tevens was aangewezen tot boedelberedderaar stemmen niet overeen met die van de executeur die op grond van art. 4:171 BW is benoemd tot afwikkelingsbewindvoerder (vgl. HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:39). In zoverre heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de executeur terecht is uitgegaan van de ruimere bevoegdheden die hij onder het oude erfrecht in beginsel had.
Dit kan echter niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis, nu vooralsnog niet is gebleken dat de executeur zijn bevoegdheden heeft overschreden. Voor een dergelijke conclusie hebben [appellanten] te weinig gesteld. [appellanten] hebben de lezing van de executeur die erop neerkomt dat het in Canada noodzakelijk en ook de normale gang van zaken is dat een aldaar gelegen onroerende zaak, in dit geval de boerderij, in het kader van de afwikkeling van een nalatenschap op naam van de executeur wordt gezet, niet betwist. Zonder nadere toelichting van [appellanten] is niet begrijpelijk waarom de executeur gelet op de tenaamstelling niet betrokken zou mogen/kunnen zijn bij de verkoop van de boerderij. Voorts blijkt uit de overgelegde stukken en de stellingen van partijen dat alle erfgenamen hebben besloten tot verkoop van de boerderij en dat pas later overeenstemming is bereikt tussen de erfgenamen over de condities van de verkoop van de boerderij en begin 2017 over de verkoopprijs. Er is derhalve geen sprake van dat de executeur eigenhandig tot verkoop heeft besloten of is overgegaan. De grief faalt.
3.9.
De vierde grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de executeur de erfgenamen adequaat heeft geïnformeerd. [appellanten] hebben aangevoerd dat de executeur op grond van artikel 4:148 BW alle door een erfgenaam gewenste inlichtingen omtrent de uitoefening van zijn taak moet geven. [appellanten] hebben specifiek gevraagd om kopieën van rekeningen/facturen/declaraties van door de executeur ingeschakelde derden, die ook volledig en deugdelijk zijn gespecificeerd. Voor zover de executeur echter kopieën heeft toegezonden, ontbreken de (uren)specificaties of maken deze onvoldoende inzichtelijk wat voor werkzaamheden zijn verricht en welk gedeelte van de declaratie bijvoorbeeld ziet op verschotten.
3.10.
Naar het oordeel van het hof heeft de executeur onvoldoende gemotiveerd betwist dat de kopieën van de declaraties niet voorzien waren van deugdelijke specificaties die voldoende inzicht gaven in de verrichte werkzaamheden en andere kosten die de door de executeur ingeschakelde derden hebben gemaakt. De executeur heeft weliswaar ter zitting erop gewezen dat hij heeft voorgesteld dat [appellanten] met de notaris zouden spreken over (onder andere) de declaraties van de notaris, maar afgezien van het feit dat de executeur ook anderen heeft ingeschakeld van wie de declaraties toegelicht dienen te worden, zou een gesprek met de notaris extra kosten mee hebben gebracht, terwijl [appellanten] deze wilden voorkomen. Bovendien ligt het op de weg van de executeur om de gevraagde informatie te geven. In zoverre is de vordering van [appellanten] zoals verwoord onder 5 van de inleidende dagvaarding in beginsel toewijsbaar.
Voor zover [appellanten] van mening zijn dat de executeur ook op andere onderdelen nog informatie zou moeten verschaffen, hebben zij tegenover de stellingen van de executeur onvoldoende concreet gemaakt welke informatie zij op dit moment nog wensen te ontvangen of missen. Daarbij overweegt het hof dat voor zover [appellanten] menen tussentijds een rekening en verantwoording te kunnen verlangen, dit gelet op het bepaalde in artikel 4:151 BW niet juist is: een executeur is verplicht rekening en verantwoording af te leggen aan degene die na hem tot het beheer bevoegd is, nadat zijn bevoegdheid tot beheer van de nalatenschap is geëindigd. Daarvan is thans (nog) geen sprake, in ieder geval omdat de in Canada verschuldigde belasting nog niet is voldaan.
3.11.
In grief 5 stellen [appellanten] aan de orde dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat alleen de mogelijkheid de kantonrechter te verzoeken de executeur te ontslaan, aan de erfgenamen de mogelijkheid zou bieden om de executeur te doen instrueren omtrent het al dan niet verrichten van rechtshandelingen ten laste van de nalatenschap. Volgens [appellanten] is een verzoek tot ontslag bij de kantonrechter niet de enige remedie tegen een niet naar behoren functionerende executeur. Daarnaast wijzen [appellanten] erop dat erfrechtzaken geen zogenoemde aardzaken zijn, zodat, tenzij de wet anders bepaalt, kwesties hierover bij de rechtbank aanhangig moeten worden gemaakt.
3.12.
Naar het oordeel van het hof hebben [appellanten] onvoldoende toegelicht waarom deze grief tot vernietiging van het bestreden vonnis zou moeten leiden. Ook hebben zij geen consequentie aan de grief verbonden. Reeds hierom faalt de grief.
Voor zover zij bedoelen dat alsnog hun vordering onder 6. van de inleidende dagvaarding moet worden toegewezen, welke vordering inhoudt dat de executeur moet worden verboden namens de nalatenschap onomkeerbare (rechts)handelingen te verrichten behoudens daaraan voorafgaande uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van alle erfgenamen tot een dergelijke handeling, faalt de grief eveneens. Een dergelijk gebod gaat eraan voorbij dat de executeur op grond van het bepaalde in artikel 4:145 BW beheersbevoegd is met uitsluiting van de erfgenamen, hetgeen meebrengt dat een executeur in het kader van de uitoefening van zijn taak (rechts)handelingen mag verrichten ook zonder dat de erfgenamen hun toestemming hebben gegeven. Uit de tekst van het testament volgt niet dat erflater deze bevoegdheid van de executeur heeft willen beperken.
3.13.
Grief 6 is een zogenaamde veeggrief en heeft geen zelfstandige inhoud. Deze grief behoeft geen zelfstandige bespreking.
3.14.
Het hof zal in afwachting van de bewijslevering iedere verdere beslissing aanhouden.

4.Beslissing

Het hof:
laat [appellanten] toe tot het bewijs van hun stelling dat de executeur met onder meer [appellanten] is overeengekomen dat zijn beloning als executeur van de nalatenschap inclusief kosten, waaronder die van in te schakelen derden, niet meer dan 1% van de waarde van de nalatenschap per 12 februari 2013 zal bedragen;
beveelt dat, indien [appellanten] getuigen wil doen horen, een getuigenverhoor zal plaatshebben voor mr. M.C. Schenkeveld, daartoe tot raadsheer‑commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat [appellanten] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van beide partijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven bij brief aan de griffie uiterlijk op 27 februari 2018, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [appellanten] overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. Kleene-Eijk, C.M.J. Peters en M.C. Schenkeveld en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2018.