In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een geschil tussen erfgenamen en de executeur van de nalatenschap van erflater, die op 12 februari 2013 overleed. De erfgenamen, bestaande uit de kinderen van erflater en hun nakomelingen, zijn in hoger beroep gekomen van eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam. De kern van het geschil betreft de hoogte van de vergoeding die de executeur voor zijn werkzaamheden mag ontvangen. De erfgenamen stellen dat er een afspraak is gemaakt dat de vergoeding niet meer dan 1% van de waarde van de nalatenschap zal bedragen, inclusief kosten. De executeur betwist dit en heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de erfgenamen in hun hoger beroep.
De zaak is behandeld in een zitting op 12 oktober 2017, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De erfgenamen hebben bewijs aangeboden voor hun stelling dat de executeur zich niet aan de gemaakte afspraken heeft gehouden en dat hij onterecht hoge kosten heeft gemaakt. Het hof heeft in zijn arrest van 13 februari 2018 geoordeeld dat de erfgenamen worden toegelaten tot bewijslevering van hun stelling dat de executeur met hen is overeengekomen dat zijn beloning inclusief kosten niet meer dan 1% van de waarde van de nalatenschap zal bedragen. Het hof heeft verder bepaald dat een getuigenverhoor zal plaatsvinden om dit bewijs te leveren, en heeft iedere verdere beslissing aangehouden.