ECLI:NL:GHAMS:2018:4940

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
23 januari 2019
Zaaknummer
23-002016-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep voor poging tot zware mishandeling na onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van poging tot zware mishandeling van een slachtoffer op 5 februari 2016 in Zaandam. De tenlastelegging omvatte het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer door deze met gebalde vuist te slaan. De rechtbank had eerder een veroordeling uitgesproken, maar de verdachte ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 18 mei 2018 heeft het hof de zaak opnieuw onderzocht. De advocaat-generaal vorderde een taakstraf van 100 uren, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van de aangever en getuigen waren niet overtuigend genoeg om de identiteit van de dader vast te stellen. De aangever had verklaard dat hij door een man met een volledig gouden gebit was geslagen, maar het hof kon niet met redelijke zekerheid vaststellen dat de verdachte de dader was.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Ook werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke werkstraf afgewezen, aangezien de verdachte niet schuldig was bevonden aan de nieuwe aanklacht. De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002016-17
Datum uitspraak: 1 juni 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 1 juni 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 15-022513-17 en
15-234496-14 (TUL) tegen:
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 februari 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een dichtgeslagen oog en/of een gebroken oogkas en/of een scheurtje tussen neus en oog en/of loszittende voortanden, heeft toegebracht door [slachtoffer] (meermalen) met zijn (gebalde) vuist (met kracht) op/tegen het gezicht/hoofd te slaan/stompen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 5 februari 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met (gebalde) vuist (meermalen) op/tegen het gezicht/hoofd heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorbedoelde delict niet is voltooid;
meer subsidiair:
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (meermalen) met zijn (gebalde) vuist (met kracht) op/tegen het gezicht/hoofd te slaan/stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis als deze taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd.

Vrijspraak

Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de persoon is geweest die aangever heeft geslagen.
De aangever heeft verklaard dat hij op 5 februari 2016 in een avondwinkel in Zaandam door een man met een volledig gouden onder- en bovengebit is geslagen.
Weliswaar heeft de verdachte verklaard dat hij wel eens in deze avondwinkel komt en heeft hij een volledig gouden bovengebit, op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan het hof echter niet zonder redelijke twijfel vaststellen dat het de verdachte was die op de bewuste avond in de avondwinkel aanwezig is geweest en de aangever heeft mishandeld. In dit verband kan nog worden opgemerkt dat uit de niet bijzonder scherpe camerabeelden van het incident – die ter terechtzitting in hoger beroep zijn afgespeeld – niet meer kan worden afgeleid dan dat de dader een soortgelijk kapsel had als de verdachte tijdens de terechtzitting in hoger beroep.
De advocaat-generaal heeft erop gewezen dat de verdachte is herkend op de beelden van de mishandeling. Het hof volgt de advocaat-generaal daarin niet. Verbalisant [verbalisant] heeft de camerabeelden van de avondwinkel uitgekeken. In het proces-verbaal van bevindingen dat daarvan is opgemaakt, wordt weliswaar gesproken over ‘de verdachte’, uit het proces-verbaal kan echter worden afgeleid dat de verbalisant niet spreekt over de verdachte in deze strafzaak, maar over ‘de verdachte’ in de zin van ‘de dader’ van de mishandeling.
De verklaring die de getuige [getuige] heeft afgelegd, kan evenmin bijdragen aan het bewijs. Een verklaring van een getuige is alleen bruikbaar voor het bewijs voor zover het feiten en omstandigheden bevat die de getuige zelf heeft waargenomen of ondervonden. Uit de verklaring van [getuige] dat zij op haar mobiel via Snapchat een foto heeft van diegene die heeft geslagen, volgt niet hoe zij aan deze wetenschap of tot deze conclusie gekomen is. Uit het bewijs volgt niet dat zij heeft waargenomen dat en door wie de aangever is geslagen.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 december 2014 opgelegde voorwaardelijke werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 9 februari 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 december 2014, parketnummer 15-234496-14, voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. R.P. den Otter en mr. M.E. Hinskens-van Neck, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 juni 2018.