ECLI:NL:GHAMS:2018:5010

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
26 februari 2019
Zaaknummer
23-000450-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging wegens onduidelijkheid over hoeveelheid in beslag genomen pillen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 6 tabletten die stoffen bevatten als MDA, MDEA, MDMA, 2CB en amfetamine, welke stoffen onder de Opiumwet vallen. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de vervolging, omdat er onduidelijkheid bestond over de hoeveelheid pillen die in beslag waren genomen. De verdachte had verklaard dat hij slechts 5 pillen bij zich had, bestaande uit 4 hele pillen en twee halve pillen, en betwistte dat hij meer dan 5 pillen had. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte meer dan 5 pillen had, mede omdat er geen foto’s van de inbeslagname waren. Het hof concludeerde dat de verdachte redelijkerwijs kon vertrouwen op het gedoogbeleid dat gold in Amsterdam, en verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn vervolging. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd en het hof deed opnieuw recht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000450-18
datum uitspraak: 20 december 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-024641-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 december 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 14 oktober 2015 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDEA en/of MDMA en/of 2CB en/of amfetamine, zijnde MDA en/of MDEA en/o MDMA en/of 2CB en/of amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof, om hierna te noemen redenen, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn vervolging zal verklaren.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging

De raadsvrouw heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vervolging van de verdachte. Daartoe heeft zij aangevoerd dat wegens het ontbreken van foto’s van de inbeslaggenomen pillen en de stellige ontkenning van de verdachte dat hij meer dan de toegestane vijf pillen bij zich had, hem het voordeel van de twijfel gegeven moet worden bij de vraag of er vijf of zes pillen bij hem in beslag zijn genomen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft meerdere malen en consequent betwist dat hij meer dan 5 pillen aanwezig had. Hij heeft verklaard dat hij 5 pillen bij zich had, namelijk 4 hele pillen en twee halve pillen/brokjes (die samen de omvang van één pil hadden). Gelet op de stellige verklaringen van de verdachte hieromtrent en het ontbreken van een mogelijkheid om bijvoorbeeld door middel van foto’s vast te stellen hoeveel (delen van) pillen bij de verdachte in beslag zijn genomen, staat voor het hof niet buiten redelijke twijfel vast dat de verdachte meer dan 5 pillen bij zich had.
Nu het hof ervan uitgaat dat de verdachte niet meer dan 5 pillen bij zich had en dit binnen de grenzen viel van het kennelijk toen geldende gedoogbeleid, waar de verdachte vanuit ging en opgenomen in paragraaf 4.2.5. van het op 11 mei 2015 in samenspraak met de hoofdofficier van justitie vastgestelde en gepubliceerde Amsterdamse beleidskader dance events (bijlage bij het Gemeenteblad 2015, nr. 52054), mocht de verdachte er redelijkerwijs op vertrouwen dat het openbaar ministerie niet tot vervolging zou overgaan.
Daarom zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van de verdachte. De enkele stelling van de advocaat-generaal dat het betreffende gedoogbeleid een interne richtlijn betrof, doet aan het voorgaande niet, althans onvoldoende, af.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. A.M. van Amsterdam en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 december 2018.