ECLI:NL:GHAMS:2018:5089

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2018
Publicatiedatum
8 maart 2019
Zaaknummer
23-004370-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en identiteitskwesties in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, die zich aanvankelijk identificeerde met een gestolen paspoort op naam van een ander, werd gedagvaard onder deze onjuiste identiteit. Het hof heeft vastgesteld dat de juiste identiteit van de verdachte aan de hand van zijn SKN-nummer en V-nummer is vastgesteld. De advocaat-generaal had gevorderd het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren in de vervolging, omdat de verdachte onder een andere naam was gedagvaard. Het hof oordeelde echter dat de dagvaarding voldoende was om de verdachte te bereiken en dat de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet in het geding was.

De verdachte was aangeklaagd voor diefstal, het gebruik van een niet op zijn naam gesteld reisdocument en opzetheling. Het hof heeft de feiten bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, evenals met de persoon van de verdachte. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging en het gebruik van een vals paspoort, wat bijdroeg aan een gevoel van onveiligheid in de maatschappij. Het hof heeft de straf bepaald op basis van de gebruikelijke straffen voor dergelijke feiten in Amsterdam.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004370-16
Datum uitspraak: 14 september 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 november 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-703125-16 tegen:
een persoon gedagvaard als, maar niet zijnde:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] (Frankrijk) op [geboortedatum 1] 1977,
zich ook noemende:
[naam 1] ,
en
[naam 2] ,
geboren te [geboorteplaats 2] (Marokko) op [geboortedatum 2] 1993,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
doch blijkens de informatiestaat SKDB-persoon met zekerheid bekend onder V-nummer [nummer 1] en SKN-nummer [nummer 2].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 augustus 2017 en 31 augustus 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd het openbaar-ministerie niet ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte aangezien hij is gedagvaard als [verdachte] , terwijl vaststaat dat deze naam een ander dan de verdachte toebehoort. De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat voorkomen moet worden dat [verdachte] , niet zijnde de verdachte, ten onrechte wordt veroordeeld.
De verdachte heeft zich na zijn aanhouding op 16 november 2016 geïdentificeerd met een paspoort op naam van [verdachte] . Dat paspoort is in Frankrijk gestolen. Naar eigen zeggen heeft de verdachte dat paspoort in Brussel gekocht en is zijn naam [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1993. De verdachte is desondanks als [verdachte] gedagvaard. De verdachte is na zijn aanhouding in hechtenis genomen, welke hechtenis nog voortduurde ten tijde van de terechtzitting in eerste aanleg waar hij, bijgestaan door zijn raadsman, aanwezig was. De verdachte heeft ter terechtzitting als zijn naam opgegeven: [naam 2] . Hij is door de politierechter veroordeeld als [verdachte] alias [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] 1993 te [geboorteplaats 2] (Marokko). Het hoger beroep is namens de verdachte op dezelfde dag ingesteld door diens raadsman. De appelakte vermeldt als naam van de verdachte: [verdachte] . Onder deze naam is de verdachte gedagvaard in hoger beroep.
Het hof stelt vast dat buiten twijfel is dat met de op de dagvaarding vermelde naam de verdachte wordt bedoeld die voor de onderhavige feiten is aangehouden. Aan de oproepingsfunctie van de dagvaarding is voorts niet tekort gedaan, nu namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep een door hem op de voet van artikel 279 Wetboek van Strafvordering gemachtigde raadsman is verschenen. Evenmin staat ter discussie dat de voor de onderhavige feiten aangehouden verdachte degene is geweest die ter terechtzitting in eerste aanleg is verschenen. Onder deze omstandigheden is het enkele feit dat de verdachte is gedagvaard onder de naam waarvan hij zich heeft bediend, maar die niet de zijne is, geen reden het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte. Dit geldt te meer nu uit het dossier blijkt dat aan de verdachte een uniek SKN-nummer en V-nummer zijn toegekend en het arrest, zoals hier boven weergeven, deze nummers vermeldt.
Teneinde te voorkomen dat de beslissingen in de onderhavige strafzaak ten laste komen van de persoon van wiens gegevens de verdachte zich bediende, [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] 1977 te [geboorteplaats 1] ,
wordt de advocaat-generaal dringend verzochteen verzoek in te dienen bij de Frontoffice van de Justitiële Informatiedienst om de justitiële gegevens in het Justitieel Documentatie Systeem op naam van [verdachte] te corrigeren.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1hij op of omstreeks 16 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s);
feit 2hij op of omstreeks 16 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een paspoort (op naam van [verdachte] ) met documentnummer [nummer 3] , door zich daarmee te identificeren;
feit 3hij op of omstreeks 16 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een goed, te weten een paspoort heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, omdat de verdachte in strijd met het bepaalde in artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie is geboeid. Het door de verdachte geleden nadeel – dat hij ten onrechte in zijn bewegingsvrijheid is beperkt, dat hij daardoor ongemak heeft ondervonden en dat het altijd pijnlijk is – dient volgens de raadsman te leiden tot strafvermindering.
Dit verweer wordt verworpen. Uit het dossier blijkt dat de verdachte en zijn medeverdachte midden op de dag, op verdenking van diefstal in vereniging op heterdaad zijn aangehouden in de Damstraat – een zeer drukke straat in het centrum van Amsterdam. Gelet op deze omstandigheden hebben de verbalisanten in redelijkheid kunnen oordelen dat het aanleggen van transportboeien noodzakelijk was met het oog op het gevaar voor ontvluchting, als bedoeld in artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren.

Bewezenverklaring

Het hof acht bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1hij op 16 november 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas, toebehorende aan [benadeelde] ;
feit 2hij op 16 november 2016 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument, te weten een paspoort op naam van [verdachte] met documentnummer [nummer 3] , door zich daarmee te identificeren;
feit 3hij op 16 november 2016 te Amsterdam een paspoort voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 weken met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter opgelegd.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de verdachte door de politierechter zeer fors is gestraft. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte direct openheid heeft gegeven en groter ongemak in detentie heeft ondervonden vanwege het feit dat hij in Nederland geen familie of vrienden heeft.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in het centrum van Amsterdam schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging van een tas. Dergelijke diefstallen veroorzaken veel overlast bij de gedupeerden en dragen bovendien bij aan een in de maatschappij heersend gevoel van onrust en onveiligheid. De verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij geen respect heeft voor het eigendomsrecht van anderen. Hij was kennelijk alleen uit op eigen financieel gewin, zonder zich te bekommeren om de gevolgen van zijn handelen. Daarnaast heeft de verdachte een niet op zijn naam gesteld paspoort gebruikt. Dat is op zichzelf al een ernstig strafbaar feit, omdat daardoor het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in een dergelijk document moet kunnen worden gesteld daardoor wordt geschaad. Bovendien heeft de verdachte zich hiermee na het plegen van de diefstal van de tas gelegitimeerd en zo de opsporing bemoeilijkt. Dit paspoort heeft de verdachte verworven onder zodanige omstandigheden dat het niet anders kan dan dat hij wist dat het van misdrijf afkomstig was. Daarmee heeft de verdachte bijgedragen aan de instandhouding van een markt voor gestolen paspoorten.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft het hof gelet op de straf die doorgaans door de rechter aan
first offendersvoor zakkenrollerij in Amsterdam wordt opgelegd, te weten: twee maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast geldt voor het bezit van een vals paspoort op grond van de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden als uitgangspunt. Daarbij komt nog de opzetheling waaraan de verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt. Het hof acht daarom voor de bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden passend. Het hof zal hiervan een gedeelte van drie maanden voorwaardelijk opleggen, gelet op de eerdere beslissing van het hof strekkende tot opheffing van de voorlopige hechtenis op de voet van artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, en teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw misdrijven in Nederland te plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 231, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. R. Kuiper en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 september 2018.
Mr. R. Kuiper is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.