ECLI:NL:GHAMS:2018:764

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
8 maart 2018
Zaaknummer
200.221.842/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris en de ontvankelijkheid van hoger beroep

In deze zaak heeft klager op 22 augustus 2017 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden, die op 18 augustus 2017 het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 23 mei 2017 ongegrond heeft verklaard. Klager heeft op 9 mei 2017 een klacht ingediend tegen de notaris, die door de voorzitter van de kamer als kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is afgewezen. Klager heeft hiertegen verzet ingesteld, maar de kamer heeft dit verzet ongegrond verklaard. Het hof heeft de zaak behandeld ter openbare terechtzitting op 7 december 2017, waarbij klager is verschenen en het woord heeft gevoerd, terwijl de notaris niet aanwezig was.

Tijdens de procedure heeft klager op 14 december 2017 een verzoek tot wraking ingediend tegen de rechters C.H.M. van Altena, A.C. Faber en J.W.M. Tromp. Dit verzoek is op 21 februari 2018 afgewezen door de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag. Het hof heeft vervolgens de ontvankelijkheid van klager in het hoger beroep beoordeeld. Klager stelde dat het beginsel van hoor en wederhoor was geschonden, omdat hij niet door de kamer was gehoord. Het hof concludeert echter dat klager niet heeft verzocht om gehoord te worden en dat er geen feiten zijn die wijzen op schending van een fundamenteel rechtsbeginsel. Daarom verklaart het hof klager niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.221.842/01 NOT
nummer eerste aanleg : C/05/320164/KL RK 17/50
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 6 maart 2018
inzake
ing. [naam],
wonend te [plaats],
appellant,
tegen
mr. [naam],
notaris te [plaats],
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. P. Wanders, advocaat te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 22 augustus 2017 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 18 augustus 2017 (ECLI:NL:TNORARL:2017:38). Bij genoemde beslissing heeft de kamer het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 23 mei 2017 ongegrond verklaard.
1.2.
Geïntimeerde (hierna: de notaris) heeft op 2 november 2017 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is, wat de ontvankelijkheid van klager in het hoger beroep betreft, behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 7 december 2017. Klager is verschenen en heeft het woord gevoerd. De notaris is niet verschenen.
1.4.
Bij e-mailbericht van 14 december 2017 heeft klager een verzoek gedaan tot wraking van mrs. C.H.M. van Altena, A.C. Faber en J.W.M. Tromp.
1.5.
Bij beslissing tot verwijzing van 10 januari 2018 heeft de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam op grond van het Wrakingsprotocol van het gerechtshof Amsterdam en het gerechtshof Den Haag en artikel 62b Wet op de rechterlijke organisatie, het wrakingsverzoek ter verdere behandeling verwezen naar de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag.
1.6.
Bij beslissing van 21 februari 2018 heeft de laatstgenoemde wrakingskamer het verzoek tot wraking van de in 1.4 vermelde raadsheren afgewezen.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Ontvankelijkheid

3.1.
Klager heeft bij de kamer op 9 mei 2017 een klacht ingediend tegen de notaris. De voorzitter van de kamer heeft bij beslissing van 23 mei 2017 de klacht afgewezen als zijnde kennelijk niet-ontvankelijk, dan wel kennelijk ongegrond. Tegen die beslissing heeft klager tijdig verzet ingesteld bij de kamer. De kamer heeft bij beslissing van 18 augustus 2017 het verzet ongegrond verklaard.
3.2.
In het algemeen staat - op grond van het bepaalde in het tot 1 januari 2018 vigerende artikel 107 (oud) lid 1 van de Wet op het notarisambt (Wna) alsmede in het bepaalde in het gelijkluidende geldende artikel 107 lid 1 Wna - tegen een beslissing van de kamer op een klacht het rechtsmiddel van hoger beroep bij dit hof open. Artikel 99 Wna bepaalt echter in de leden 11, 15 en 19 (en in de gelijkluidende voorheen geldende leden 5, 9 en 13 van die bepaling) - verkort weergegeven en voor zover hier van belang - dat (i) de voorzitter van de kamer klachten die naar zijn oordeel kennelijk niet-ontvankelijk, dan wel kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht zijn, kan afwijzen, (ii) tegen een dergelijke beslissing van de voorzitter verzet kan worden gedaan bij de kamer en (iii) tegen de beslissing van de kamer dat het verzet niet-ontvankelijk of ongegrond is, geen rechtsmiddel openstaat. Uit genoemde bepalingen van de Wna volgt derhalve dat er geen rechtsmiddel, zoals hoger beroep, tegen de bestreden beslissing open staat. Dit is slechts anders indien bij de totstandkoming van de beslissing een zo fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
3.3.
Volgens klager is, zo begrijpt het hof, sprake van schending van het beginsel van hoor en wederhoor, omdat de kamer hem niet op het verzet gehoord heeft. Volgens de beslissing heeft de kamer afgezien van het horen van klager en heeft klager daar ook niet om verzocht. Op grond van artikel 99 (oud) lid 12 Wna (thans artikel 99 lid 18 Wna) kan de kamer, indien zij van oordeel is dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is, zonder nader onderzoek het verzet ongegrond verklaren, echter niet dan na de klager die daarom vroeg in de gelegenheid te hebben gesteld te worden gehoord. Uit de stukken blijkt echter niet dat klager de kamer verzocht heeft om gehoord te worden en klager heeft ter terechtzitting in hoger beroep bovendien bevestigd dat hij daartoe geen verzoek heeft gedaan omdat hij ervan uitging dat de kamer degene die verzet instelt in de verzetprocedure hoort. Schending van een fundamenteel rechtsbeginsel, zoals onder 3.2. bedoeld, kan dan ook niet worden aangenomen op de grond dat de kamer klager niet heeft gehoord. Het hof zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken waaruit zou kunnen worden afgeleid dat een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Dit brengt mee dat klager niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep.
3.4.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

Het hof verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. C.H.M. van Altena, A.C. Faber en J.W.M. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2018 door de rolraadsheer.