ECLI:NL:GHAMS:2018:764
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Klacht tegen een notaris en de ontvankelijkheid van hoger beroep
In deze zaak heeft klager op 22 augustus 2017 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden, die op 18 augustus 2017 het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 23 mei 2017 ongegrond heeft verklaard. Klager heeft op 9 mei 2017 een klacht ingediend tegen de notaris, die door de voorzitter van de kamer als kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is afgewezen. Klager heeft hiertegen verzet ingesteld, maar de kamer heeft dit verzet ongegrond verklaard. Het hof heeft de zaak behandeld ter openbare terechtzitting op 7 december 2017, waarbij klager is verschenen en het woord heeft gevoerd, terwijl de notaris niet aanwezig was.
Tijdens de procedure heeft klager op 14 december 2017 een verzoek tot wraking ingediend tegen de rechters C.H.M. van Altena, A.C. Faber en J.W.M. Tromp. Dit verzoek is op 21 februari 2018 afgewezen door de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag. Het hof heeft vervolgens de ontvankelijkheid van klager in het hoger beroep beoordeeld. Klager stelde dat het beginsel van hoor en wederhoor was geschonden, omdat hij niet door de kamer was gehoord. Het hof concludeert echter dat klager niet heeft verzocht om gehoord te worden en dat er geen feiten zijn die wijzen op schending van een fundamenteel rechtsbeginsel. Daarom verklaart het hof klager niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.