ECLI:NL:GHAMS:2018:876

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2018
Publicatiedatum
16 maart 2018
Zaaknummer
13/701229-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling voorlopige hechtenis en gevangenneming in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de voorlopige hechtenis van de verdachte, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft en zich op dat moment in het huis van bewaring in Alphen aan de Rijn bevond. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam van 12 februari 2018, waarin een bevel tot zijn gevangenneming was gegeven. Het hof heeft de relevante stukken en de akte van de griffier van de rechtbank bekeken, evenals het vonnis van de politierechter van 12 februari 2018. Tijdens de zitting heeft het hof de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte, mr. J. Sietsma, gehoord.

Het hof constateerde dat de verdachte sinds 15 februari 2018 in vrijheid was gesteld na een bevel van de officier van justitie, maar dat er nog steeds een bevel tot gevangenneming bestond dat mogelijk uitvoerbaar was. Het hof oordeelde dat de verdachte belang had bij een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep en dat hij ontvankelijk was in zijn beroep. De raadsman voerde aan dat het bevel tot gevangenneming onterecht was, omdat de verdachte zich in bewaring bevond en er een bevel tot gevangenhouding gegeven had moeten worden. Het hof verwierp dit argument en verwees naar een arrest van de Hoge Raad van 31 oktober 2000, waarin werd gesteld dat de procesfase bepalend is voor het bevel dat gegeven kan worden.

Desondanks oordeelde het hof dat in dit bijzondere geval het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven moest worden. Het hof nam hierbij in overweging wat de raadsman op 14 maart 2018 naar voren had gebracht over de gang van zaken rondom de zitting van de politierechter en het standpunt van de advocaat-generaal. Uiteindelijk vernietigde het hof de beslissing van de rechtbank en hefte het de voorlopige hechtenis van de verdachte op, met ingang van 15 maart 2018.

Uitspraak

13/701229-18
GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGin raadkamer op het hoger beroep in de zaak van
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2018,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in het huis van bewaring PI Alphen aan de Rijn, locatie Maatschapslaan.
tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 12 februari 2018, houdende bevel tot zijn gevangenneming.

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank Amsterdam van 15 februari 2018, waarbij namens de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen voormelde beslissing van die rechtbank.
Het hof heeft gezien de beslissing waarvan beroep en heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte het vonnis van 12 februari 2018 van de politierechter Amsterdam, en heeft gehoord de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte mr. J. Sietsma.

De beoordeling

Het hof heeft geconstateerd dat de verdachte zich thans in vrijheid bevindt sinds 15 februari 2018 na een bevel invrijheidstelling van de officier van justitie. Dit laat onverlet dat er een bevel gevangenneming voorhanden is dat mogelijk executeerbaar is. Om die reden meent het hof dat de verdachte belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep en acht de verdachte is derhalve daarin ontvankelijk.
De raadsman heeft aangevoerd dat ten onrechte een bevel gevangenneming is gegeven, nu de verdachte zich in bewaring bevond, zodat een bevel gevangenhouding gegeven had moeten worden. Het hof volgt de raadsman hierin niet, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 31 oktober 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA7957). De tekst van artikel 65 Sv houdt niets in waaruit kan volgen dat daarbij van belang is of de verdachte zich al dan niet in vrijheid bevindt. Van belang is de procesfase waarin het bevel gegeven wordt, in dit geval na aanvang van het onderzoek ter zitting door de politierechter. In het onderhavige stond het de politierechter dan ook vrij om de gevangenhouding dan wel gevangenneming te bevelen.
Niet tegenstaande het voorgaande is het hof van oordeel dat in dit bijzondere geval het bevel voorlopige hechtenis thans moet worden opgeheven. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen hetgeen de raadsman in zijn pleitnota van 14 maart 2018 naar voren heeft gebracht ten aanzien van de gang van zaken rondom de zitting van de politierechter op 12 februari 2018, alsmede het standpunt van de advocaat-generaal, in raadkamer.

De beslissing

Het hof:
VERNIETIGT de beslissing waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
HEFT OP de voorlopige hechtenis van de verdachte, met ingang van 15 maart 2018.
Deze beschikking is gegeven op 14 maart 2018 in raadkamer van dit hof door
mr. M. Iedema, voorzitter,
mrs. W.F. Groos en J.J.I. de Jong, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. Grote Ganseij als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 14 maart 2018,
de advocaat-generaal