ECLI:NL:GHAMS:2019:1088

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
23-002125-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en gebiedsverbod in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van verschillende tenlasteleggingen, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraken. De zaak betreft een gebiedsverbod dat aan de verdachte was opgelegd door de burgemeester van Amsterdam. De verdachte heeft opzettelijk niet voldaan aan dit bevel, wat heeft geleid tot de tenlasteleggingen in de zaken C en D. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, maar heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen, gezien de reeds opgelegde ISD-maatregel. De vorderingen van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen zijn afgewezen. Het hof heeft de zaak inhoudelijk beoordeeld en de verdachte vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002125-18
datum uitspraak: 25 maart 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 november 2017 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-075103-17 (hierna: A) en 13-075251-17 (hierna: B) en 13-095136-17 (hierna: C) en 13-112905-17 (hierna: D), alsmede 13-684381-16 (tul), 02-053998-17 (tul) tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1982,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte bij akte van 3 november 2017 onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Het hof kent geen betekenis toe aan een tweede akte instellen hoger beroep die op 28 augustus 2018 is opgemaakt. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen de gegeven beslissingen tot vrijspraak geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is – voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen – ten laste gelegd dat
zaak C
hij op of omstreeks 27 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk 2017/2102 krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 172/172a van de gemeentewet, gedaan door of namens de burgemeester van Amsterdam, in elk geval een ambtenaar als bedoeld in artikel 184 Wetboek van Strafrecht, eerste en/of tweede lid, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen tussen 15 april 2017 00:01 uur tot en met 14 juli 2017 23:59 uur niet mocht bevinden in/op Dealeroverlastgebied DOG 2.0, door, zich op voornoemde datum om 04:20 in/op de [straat] (ter hoogte van [adres]), althans op een openbare weg of plaats gelegen in voornoemd gebied te bevinden;
zaak D
hij op 21 juni 2017 te 23:09 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het dealeroverlastgebied 2.0, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen twee jaren waren verlopen sedert 22 maart 2017, de datum waarop een vroegere veroordeling van verdachte wegens een gelijk misdrijf onherroepelijk was geworden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing ten aanzien van de strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaken C en D ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak C
hij op 27 mei 2017 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk 2017/2102, krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 172/172a van de gemeentewet, gedaan door de burgemeester van Amsterdam, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen tussen 15 april 2017 00:01 uur tot en met 14 juli 2017 23:59 uur niet mocht bevinden in Dealeroverlastgebied DOG 2.0, door zich op voornoemde datum om 04:20 uur op de [straat] (ter hoogte van [adres]) te bevinden;
zaak D
hij op 21 juni 2017 te 23:09 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 van de Gemeentewet door de burgemeester van Amsterdam gegeven bevel, inhoudende – zakelijk weergegeven – zich uit Dealeroverlastgebied 2.0 te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen twee jaren waren verlopen sedert 22 maart 2017, de datum waarop een vroegere veroordeling van verdachte wegens een gelijk misdrijf onherroepelijk was geworden.
Hetgeen in de zaken C en D meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaken C en D bewezen verklaarde levert op, telkens:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en of maatregel

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder C en D bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in de zaken C en D ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw heeft het hof op voorhand een beschikking van de IND van 26 november 2018 toegestuurd. Bij die beschikking is het bezwaar van de verdachte tegen intrekking van zijn verblijfsvergunning en een inreisverbod van tien jaar ongegrond verklaard. Tegen deze beschikking is op 22 januari 2019 namens de verdachte beroep ingesteld. De raadsvrouw acht de kans van slagen van dit beroep, gelet op het strafblad van de verdachte, zeer gering.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 februari 2019 is de verdachte bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 juli 2018 onherroepelijk veroordeeld tot plaatsing in een inrichting van stelselmatige daders (ISD) voor de duur van twee jaren.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de aan de verdachte opgelegde ISD-maatregel als gevolg van voormelde beslissing de vorm heeft van een zogenaamde ‘vreemdelingen-ISD’. Dat houdt onder meer in dat de verdachte niet wordt behandeld voor zijn verslaving aan verdovende middelen omdat het enige doel van de maatregel is om hem zo snel mogelijk te kunnen uitzetten naar Marokko. Thans zijn door de IND procedures in gang gezet om de uitzetting van de verdachte en zijn opvang in Marokko zo snel en zo goed mogelijk te laten verlopen. Oplegging van een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf zou dit traject onderbreken.
De raadsvrouw verzoekt daarom de verdachte voor het onder C en D bewezenverklaarde geen straf of maatregel op te leggen.
Aangezien aan de verdachte een ISD-maatregel is opgelegd en de in deze zaak bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd voordat genoemde maatregel werd opgelegd, acht het hof het raadzaam te bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Vorderingen tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden en van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 december 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken en een hechtenis voor de duur van twee weken.
De politierechter heeft beide vorderingen afgewezen. Beide vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
In hetgeen hiervoor ten aanzien van de straf is overwogen ziet het hof redenen om (ook) deze vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het in de zaken A onder 1 en 2 en B ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak C en in zaak D ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaken C en D bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het in de zaken C en D bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 28 april 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2017, parketnummer 13-684381-16, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 28 april 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 december 2015, parketnummer 02-053998-17, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 weken en hechtenis voor de duur van 2 weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. E. van Die en mr. A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van
mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 maart 2019.