ECLI:NL:GHAMS:2019:1089

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
23-001270-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en strafoplegging na beschadiging van appartementencomplex en auto

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van een appartementencomplex en een auto op 7 april 2017 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: het beschadigen van een appartementencomplex dat toebehoorde aan een woningbouwvereniging en het beschadigen van een auto die aan een benadeelde partij toebehoorde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte inderdaad schuldig was aan de hem ten laste gelegde feiten, maar heeft de verdachte vrijgesproken van andere, niet bewezen verklaarde beschuldigingen.

De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf gevorderd. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder onherroepelijk was veroordeeld voor vermogensdelicten. Het hof heeft besloten de gevangenisstraf voorwaardelijk niet ten uitvoer te leggen, gezien de motivatie van de verdachte om zijn leven te verbeteren.

Daarnaast heeft de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 4.011,78, waarvan € 2.425,00 voor schade aan de auto en € 1.586,78 voor gederfde inkomsten. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding voor een bedrag van € 1.725,00 toegewezen, rekening houdend met de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van de bewezen verklaarde feiten. De vordering voor het overige is afgewezen. Het hof heeft ook een maatregel opgelegd om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, met een vervangende hechtenis van zeven dagen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001270-18
datum uitspraak: 25 maart 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-205393-17 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1. hij op of omstreeks 7 april 2017 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een appartementen-complex aan het [plek], in elk geval enig gebouw, geheel of ten dele toebehorende aan [woningbouw], in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar en/of onklaar gemaakt;
2. hij op of omstreeks 7 april 2017 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde] toebehoorde, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proceseconomische reden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op 7 april 2017 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een appartementencomplex aan het [plek], toebehorende aan [woningbouw], heeft beschadigd;
2. hij op 7 april 2017 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto die aan [benadeelde] toebehoorde heeft beschadigd.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
- opzettelijk en wederrechtelijk enig gebouw dat geheel of ten dele aan een ander toebehoord beschadigen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
- opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft met een door hem gehuurde auto de pui ter hoogte van het portiek van een appartementencomplex geramd. Hij heeft daarmee blijk gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendommen. Hij heeft daardoor het gebruiksgenot van de bewoners van het appartementencomplex gestoord en schade berokkend aan de woningbouwvereniging en aan de verhuurder van de auto.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 februari 2019 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, onder meer voor het plegen van vermogensdelicten.
Het hof acht evenals de politierechter oplegging van een gevangenisstraf van één maand passend en geboden. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte thans gemotiveerd is om zijn leven een wending ten goede te geven. Om die reden is aan hem in verschillende recente vonnissen onder meer als bijzondere voorwaarden (ambulante) behandeling voor onder meer zijn verslavingsproblemen en (intensieve) begeleiding door de reclassering opgelegd. Het hof ziet hierin aanleiding te bepalen dat voormelde gevangenisstraf voorwaardelijk niet ten uitvoer wordt gelegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 4.011,78, bestaande uit twee posten, namelijk € 2.425,00 als schade aan de auto en € 1.586,78 voor gederfde inkomsten .De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.425,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft daarom te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep de hoogte van de gevorderde schadevergoeding betwist voor zover het betreft de gestelde schadepost van € 2.200,00. nu dit bedrag niet is onderbouwd. De overige gevorderde schadevergoeding voor kosten (die gemaakt zijn voor de contactsleutel, het aftanken, het schoonmaken en de factuur voor zover deze nog niet was betaald), van in totaal € 225,00, is niet betwist. Met een eventueel toe te wijzen schadevergoeding moet in ieder geval de betaalde borgsom van € 300,00 worden verrekend, aldus de raadsman.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering toe te wijzen voor zover deze aan het oordeel van het hof is onderworpen en de betaalde borg niet te verrekenen.
Het hof stelt vast dat de vordering voor zover deze niet is betwist – tot het bedrag van € 225,00 – voor toewijzing gereed ligt. Het hof overweegt dat uit het dossier genoegzaam blijkt dat de auto aanzienlijk is beschadigd. Herstel van dergelijke schades kost naar algemene ervaringsregels snel duizenden euro’s. Het feit dat dit herstel mogelijk in eigen beheer wordt uitgevoerd doet daaraan niet af. Deze schadepost wordt in redelijkheid begroot op een bedrag van € 1800,00. In mindering op dit schadebedrag komt de borg die om die reden immers (ter delging van eventuele ontstane schades) is betaald. Dit betekent dat in totaal een vordering van € 1.725,00 zal worden toegewezen.
Het hof acht derhalve voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, en wel tot een bedrag van in totaal € 1.725,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige en voor zover dit aan het oordeel in hoger beroep is onderworpen zal de vordering worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Het hof ziet daarbij in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding de gebruikelijke duur van de vervangende hechtenis te matigen tot zeven dagen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 350 en 352 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.725,00 (duizend zevenhonderdvijfentwintig euro)ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 7 april 2017.
Wijst hetgeen meer of anders is gevorderd (en voor zover aan het oordeel in hoger beroep onderworpen) af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.725,00 (duizend zevenhonderdvijfentwintig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. E. van Die en mr. A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van
mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 maart 2019.