In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats en omgangsregeling van twee kinderen, geboren uit de relatie tussen de vrouw en de man. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft in oktober 2018 hoger beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin was bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de man zouden hebben. De man, verweerder in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking verdedigd en verzocht om deze te bekrachtigen.
De procedure in eerste aanleg was complex, met meerdere eerdere beschikkingen en betrokkenheid van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank had eerder al zorgen geuit over de thuissituatie van de kinderen bij de vrouw, die sinds 2010 bestonden. De vrouw voerde aan dat de problemen niet volledig aan haar te wijten waren en dat de kinderen bij haar goed zouden gedijen. De man daarentegen stelde dat de kinderen bij hem beter tot hun recht kwamen en dat een wisseling van hoofdverblijfplaats schadelijk zou zijn voor hun ontwikkeling.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeerde dat de kinderen, die al lange tijd met problemen kampten, nu bij de man goed functioneerden en dat de huidige situatie in hun belang was. De vrouw had in het verleden niet voldoende meegewerkt aan hulpverlening en had niet kunnen voorkomen dat de kinderen langdurig schoolverzuim vertoonden. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man blijft en de verzoeken van de vrouw zijn afgewezen.