ECLI:NL:GHAMS:2019:1131

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
3 april 2019
Zaaknummer
200.247.210/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijf en omgang van kinderen na scheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats en omgangsregeling van twee kinderen, geboren uit de relatie tussen de vrouw en de man. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft in oktober 2018 hoger beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin was bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de man zouden hebben. De man, verweerder in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking verdedigd en verzocht om deze te bekrachtigen.

De procedure in eerste aanleg was complex, met meerdere eerdere beschikkingen en betrokkenheid van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank had eerder al zorgen geuit over de thuissituatie van de kinderen bij de vrouw, die sinds 2010 bestonden. De vrouw voerde aan dat de problemen niet volledig aan haar te wijten waren en dat de kinderen bij haar goed zouden gedijen. De man daarentegen stelde dat de kinderen bij hem beter tot hun recht kwamen en dat een wisseling van hoofdverblijfplaats schadelijk zou zijn voor hun ontwikkeling.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeerde dat de kinderen, die al lange tijd met problemen kampten, nu bij de man goed functioneerden en dat de huidige situatie in hun belang was. De vrouw had in het verleden niet voldoende meegewerkt aan hulpverlening en had niet kunnen voorkomen dat de kinderen langdurig schoolverzuim vertoonden. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man blijft en de verzoeken van de vrouw zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.247.210/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/15/273192 / FA RK 18-2274
Beschikking van de meervoudige kamer van 2 april 2019 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.L. Scheltens te Haarlem,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. P.J. van de Pol te Haarlem.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) (hierna: de rechtbank) van 4 juli 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 4 oktober 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 4 juli 2018.
2.2
De man heeft op 20 november 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 19 november 2018 met bijlage, ingekomen op 20 november 2018;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 16 januari 2019 met bijlage, ingekomen op 17 januari 2019;
- een faxbericht van de zijde van de vrouw van 21 januari 2019 met bijlagen, ingekomen op 21 januari 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 22 januari 2019 met bijlage, ingekomen op 22 januari 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 28 januari 2019 met bijlage, ingekomen op 28 januari 2019.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 31 januari 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D. van Dijk;
- de gecertificeerde instelling stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (hierna: de GI), vertegenwoordigd door de gezinsmanager.

3.De feiten

3.1
Tijdens de (inmiddels verbroken) relatie van de vrouw en de man zijn geboren:
- [dochter] (hierna te noemen: [kind A] ), [in] 2007, te [geboorteplaats 1] ;
- [zoon] (hierna te noemen: [kind B] ), [in] 2008, te [geboorteplaats 2] .
[kind A] en [kind B] worden hierna gezamenlijk de kinderen genoemd.
De vrouw en de man oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 13 september 2011 heeft de rechtbank Haarlem de kinderen op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland voor de duur van een jaar. Deze ondertoezichtstelling is nadien verlengd tot 13 september 2013.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank Haarlem van 18 december 2012 is op gezamenlijk verzoek van partijen de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, waarbij de kinderen om de week van vrijdag 15.00 uur tot en met zondag 15.00 uur, alsmede om de week op woensdagmiddag van 12.00 uur tot 19.30 uur, bij de man verblijven. Tevens is bepaald dat de schoolvakanties bij helfte worden verdeeld.
Bij beschikking van de rechtbank van 21 mei 2014 is voornoemde beschikking gewijzigd in die zin dat is bepaald dat de man de kinderen in de weekenden in de even weken op vrijdag om 14.00 uur van school haalt en ze op zondag om 18.00 uur weer thuisbrengt. Tevens is –kort gezegd – een nieuwe vakantieregeling vastgesteld.
3.4
Bij beschikking van 1 juni 2018 zijn de kinderen op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI tot 1 juni 2019.
3.5
Bij vonnis in kort geding van 19 juni 2018 zijn de vorderingen van de vrouw om vervangende toestemming om de kinderen op een andere school te plaatsen afgewezen. Tevens is op vordering van de man voorlopig een opbouwregeling vastgesteld en aansluitend bepaald dat de kinderen - tenzij in de bodemprocedure anders wordt beslist:
- met ingang van 1 september 2018 hun hoofdverblijfplaats bij de man zullen hebben;
- met ingang van 7 september 2018 eenmaal per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur, alsmede eenmaal per veertien dagen woensdagmiddag uit school tot 17.00 uur bij de vrouw zullen verblijven;
- indien de vrouw weigert aan dit schema mee te werken, vanaf dat moment volledig bij de man zullen verblijven, met uitzondering van eenmaal per veertien dagen een weekend van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur, alsmede eenmaal per veertien dagen op woensdagmiddag uit school tot 17.00 uur en voorts de eerste helft van de schoolvakanties.
3.6
Bij beschikking van de rechtbank van 24 juli 2018 is een spoedmachtiging verleend tot 21 augustus 2018 om de kinderen uit huis te plaatsen. Bij beschikking van 1 augustus 2018 is deze machtiging bekrachtigd en bij beschikking van 15 augustus 2018 is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de man verleend tot 1 september 2018.
3.7
Bij beschikking van de kinderrechter van 20 november 2018 is de schriftelijke aanwijzing van de GI van 17 september 2018 tot stopzetting van het contact tussen de vrouw en de kinderen vervallen verklaard. Bij beschikking van de kinderrechter van 29 november 2018 is de schriftelijke aanwijzing van de GI van 29 oktober 2018, waarin tot en met 18 december 2018 een omgangsregeling is vastgelegd, waarbij de vrouw tweewekelijks een uur contact heeft met [kind B] en de andere week een uur met [kind A] , vervallen verklaard.
3.8
Bij tussenbeschikking van de rechtbank Haarlem van 29 november 2018 is tussen de vrouw en de kinderen een voorlopige omgangsregeling vastgesteld tot en met 18 december 2018. Bij tussenbeschikking van de rechtbank Haarlem van 8 januari 2019 is een tijdelijke zorgregeling tussen de vrouw en de kinderen aldus vastgesteld:
- op 8 januari 2019 gedurende 1,5 uur en op 15 januari gedurende 2,5 uur op het kantoor van en begeleid door een medewerker van de praktijk [Z] ;
- op 22 januari, 29 januari, 5 februari, 12 februari, 19 februari en 26 februari 2019 gedurende een dagdeel bij de vrouw, waarbij een medewerker van de praktijk [Z] gedurende minimaal twee uur aanwezig zal zijn. Deze contactmomenten zullen nader door de GI worden bepaald voor zover het gaat om de tijdstippen en het halen en brengen van [kind A] en [kind B] .
- op vrijdag 8 maart 2019 en 22 maart 2019 vanuit school tot de daarop volgende zaterdag 9 respectievelijk 23 maart 2019, waarbij de vrouw de kinderen ophaalt van school en de man hen op de daarop volgende dag ophaalt bij de vrouw thuis. Deze contactmomenten zullen nader door de GI worden bepaald voor zover het gaat om het tijdstip waarop de kinderen worden opgehaald door de man en het moment waarop een medewerker van de praktijk [Z] begeleiding zal bieden tijdens deze contactmomenten.
De beslissing over de zorgregeling is aangehouden tot de zitting van 25 maart 2019.
Deze beschikking is gegeven op verzoek van de GI.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de man zullen hebben. Tevens is – met wijziging van de beschikking van 21 mei 2014 – een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, waarbij de kinderen eenmaal per veertien dagen een weekend van vrijdag tot en met zondag bij de vrouw verblijven en waarbij afspraken over de tijdstippen en het halen en brengen van de kinderen in overleg met de GI zullen worden gemaakt. Hierbij is bepaald dat, zolang er geen andere afspraken zijn gemaakt, het vonnis in kort geding van 19 juni 2018 geldt voor wat betreft de tijdstippen.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre), de verzoeken van de man alsnog af te wijzen en de verzoeken van de vrouw, voor zover deze zijn afgewezen, alsnog toe te wijzen.
In eerste aanleg verzocht de vrouw primair om te bepalen dat:
  • De kinderen hoofdverblijf hebben en houden bij de vrouw;
  • De man dient mee te werken aan inschrijving van de kinderen op een door de vrouw, in overleg met de gezinsmanager, te kiezen school;
  • De man de kinderen in het kader van de omgang blijft halen en brengen.
Subsidiair verzocht zij, in het geval de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man wordt bepaald:
  • Te bepalen dat de kinderen om de week van vrijdag uit school dan wel vrijdag 15.00 uur wanneer zij niet naar school gaan tot zondag 19.00 uur bij haar zijn, waarbij de man de kinderen naar haar brengt en weer ophaalt;
  • De vakantie- en feestdagenregeling ongewijzigd te laten, zoals die in de beschikking van 21 mei 2014 is vastgesteld;
  • Te bepalen dat de man de kinderen in het kader van de omgang tussen haar en de kinderen brengt en haalt.
4.3
De man verzoekt de grieven van de vrouw ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De eerste grief van de vrouw ziet op de terugzending door de rechtbank van het daags voor de zitting toegezonden verweerschrift van de vrouw wegens strijd met de goede procesorde. Gelet op de herstelfunctie van het hoger beroep behoeft deze grief geen verdere bespreking.
Het hof stelt vast dat het verzoek van de vrouw in eerste aanleg ten aanzien van de omgang nagenoeg is toegewezen. Hiertegen richt de vrouw ook geen grief, zodat alleen het hoofdverblijf van de kinderen, de vervangende toestemming voor inschrijving van de kinderen op een door de vrouw te kiezen school en het verzoek van de vrouw dat de man de kinderen in het kader van de omgang zal halen en brengen, aan het hof ter beoordeling voorligt.
5.2
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft omvatten. De rechter neemt hierbij een zodanige beslissing als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
5.3
Het hof begrijpt de grieven van de vrouw aldus dat deze zich richten tegen de beslissing de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man te bepalen en niet bij de vrouw en de daaraan ten grondslag liggende motivering. De vrouw voert – kort gezegd – het volgende aan. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat er al sinds 2010 sprake is van ernstige problemen in de thuissituatie bij de vrouw. Niet is gebleken dat de problemen (volledig) aan de vrouw te wijten zijn. Ook de gebrekkige schoolgang van de kinderen niet. De zorgmeldingen van eind 2010 en begin 2011 komen van de familie [X] en deze zorgen werden niet door de raad gedeeld. Als de kinderen bij de vrouw waren gebleven was het nu ook weer goed gegaan met hen.
Dat de vrouw onvoldoende inzicht zou geven in haar thuissituatie en niet mee zou werken aan de hulpverlening is onjuist. Voor een overzicht van de hulpverlening verwijst zij naar het raadsrapport. De rechtbank heeft zich ten onrechte ook niet verdiept in de redenen van beëindiging van hulpverlening. De vrouw vraagt telkens hulp en de man heeft op dit gebied nog nooit iets voor de kinderen gedaan. De medewerkers van de ambulante spoedhulp van Parlan (ASH) zijn bij de vrouw thuis geweest en constateerden dat er goed contact tussen de vrouw en de kinderen was. De vrouw wordt nu geheel geïsoleerd van haar kinderen en heeft een vermoeden dat de GI actief bezig is met ouderverstoting. Zij dringt al lang aan op een gedegen psychologisch onderzoek van de kinderen.
5.4
De man voert aan dat het toewijzen van het verzoek van de vrouw opnieuw een wisseling zou betekenen voor de kinderen, terwijl het nu goed met hen gaat en een wisseling niet in hun belang is. De opsomming van de gebeurtenissen door de raad in haar rapport is imponerend. Dat de vrouw aangeeft dat zij hulp vraagt, geeft aan dat het in de thuissituatie niet goed gaat. De hulpverlening komt niet op gang, omdat de vrouw afhaakt zodra haar wens niet wordt gevolgd. Door haar houding zijn de kinderen maanden niet naar school geweest. De vrouw deelt haar ongenoegen over het verblijf van de kinderen bij de man op Facebook en gebruikt daarin bewoordingen die geen positieve ontwikkeling in het inzicht van de vrouw laten zien. De vrouw geeft aan aangedrongen te hebben op psychologisch onderzoek, maar heeft voor het geplande onderzoek in de herfstvakantie haar toestemming weer ingetrokken. De vrouw laat onvermeld dat zij ter zitting in eerste aanleg het verweerschrift heeft mogen voordragen. Het staat haar vrij om haar verweerschrift als productie in hoger beroep in te brengen.
5.5
De raad heeft ter zitting, onder verwijzing naar zijn rapport van 16 mei 2018, aangegeven dat het in het belang van de kinderen is bij de man te blijven. De kinderen kwamen bij de vrouw onvoldoende toe aan hun ontwikkelingstaken, zij gingen niet naar school en de hulpverlening kwam niet op gang. Inmiddels is gebleken dat het goed gaat met de kinderen bij de man en dat zij aan hun ontwikkelingstaken toekomen. Wel is van belang dat het contact tussen de vrouw en de kinderen verder wordt uitgebreid en dat daarna de ontstane situatie wordt gehandhaafd. De raad adviseert, naar het hof begrijpt, de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Al lange tijd bestaan er zorgen over de kinderen en hun thuissituatie. Hulpverlening is sinds een vroeg stadium betrokken en sinds 2010 zijn meerdere zorgmeldingen gedaan. De kinderen zijn vaak getuige geweest van huiselijk geweld tussen de ouders. Reeds in 2011 zijn de kinderen door het KJTC gediagnosticeerd met spanningsklachten, regressief gedrag en parentificatie. Ook is er langdurig sprake geweest van spanningen tussen de vrouw en de school van de kinderen (waarvan zij tevens getuigen zijn geweest) en is [kind A] reeds vijf maal van school gewisseld.
Vanaf 2017 zijn de zorgen toegenomen, nadat de school had aangegeven dat het slechter ging met de kinderen en hun schoolprestaties en zij beiden veel schoolverzuim hadden, waardoor zij werden beperkt in hun sociale en cognitieve ontwikkeling. In het bijzonder [kind A] had last van aanhoudende en terugkerende lichamelijke klachten, waaronder buikklachten, en vertoonde op school steeds vaker probleemgedrag, wat zich uitte in woedeaanvallen, manipulatief gedrag en zich terugtrekken. Bij [kind B] werd geconstateerd dat hij bleek en gespannen of juist verdrietig leek en dat er toenemende zorgen waren op meerdere ontwikkelingsgebieden. In april 2017 heeft de betrokken hulpverlening, ASH van Parlan en Wijkteam Sociaal Plein [plaats] , aangegeven geen hulp meer te kunnen bieden in het vrijwillig kader. Daarna is de hulpverlening echter niet meer van de grond gekomen en bleef het schoolverzuim van beide kinderen oplopen. In april 2018 heeft [kind A] over een tijdsspanne van twee jaar inmiddels tien maanden school gemist. Vanwege wachtlijsten bij Triversum, heeft de vrouw Vita Praktijk voor Coaching Training en Therapie benaderd voor hulpverlening maar vervolgens heeft zij deze vroegtijdig afgebroken. Vanuit veilig thuis is de ouders gevraagd om de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) in te vullen voor de kinderen. De vrouw heeft aan dit verzoek niet voldaan. De man wel, waarna gezien de uitkomst het advies voor aanvullend psychologisch onderzoek is gegeven. Voor dit psychologisch onderzoek heeft de vrouw geen toestemming gegeven.
5.7
Uit het vorenstaande volgt dat de kinderen een belast verleden hebben en er al lange tijd zorgen bestaan over hun cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling, mede door hun omvangrijke schoolverzuim. Inmiddels – naar aanleiding van de beslissing van de rechtbank in eerste aanleg – wonen de kinderen bij de man. Gebleken is dat het daar goed gaat met hen en dat ze rust hebben gevonden. De kinderen gaan sinds de eerste schooldag in september naar school en laten een stijgende lijn in hun ontwikkeling zien. De hulpverlening is stopgezet, maar dient volgens de GI wel weer te worden opgepakt zodra daar aanleiding voor ontstaat.
Of dit resultaat ook zou zijn bereikt indien de kinderen bij de vrouw waren blijven wonen is de vraag. Vaststaat wel dat het de vrouw de afgelopen jaren niet gelukt is om de kinderen weer naar school te krijgen, ook niet met de ingezette hulpverlening, en dat zij hulpverlening niet onverkort accepteerde. Bij het bepalen van de hoofdverblijfplaats van de kinderen acht het hof van doorslaggevend belang dat de kinderen gebaat zijn bij de huidige rust en dat het goed met hen gaat bij de man. Gelet op deze positieve ontwikkeling is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man heeft bepaald en dat deze situatie in stand dient te worden gehouden. Het hof zal de bestreden beschikking daarom op dit punt bekrachtigen.
5.8
Gelet op het voorgaande behoeft het verzoek van de vrouw - om te bepalen dat de man dient mee te werken aan inschrijving van de kinderen op een door de vrouw, in overleg met de gezinsmanager, te kiezen school - geen bespreking meer. Dit verzoek zal daarom worden afgewezen.
5.9
Het hof ziet geen aanleiding om de huidige omgangsregeling te wijzigen ten aanzien van de haal- en brengregeling. Halen en brengen is een gedeelde verantwoordelijkheid van beide ouders en de vrouw heeft niet nader gemotiveerd waarom van dit uitgangspunt zou moeten worden afgeweken. Het hof zal daarom ook dit verzoek van de vrouw afwijzen.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het anders of meer verzochte in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. C.M.J. Peters en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. J. Stein als griffier, en is op 2 april 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.