ECLI:NL:GHAMS:2019:1360

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
23-003764-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake zakkenrollen op Amsterdam Centraal Station

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1970 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, is beschuldigd van zakkenrollen op Amsterdam Centraal Station. De tenlastelegging omvat twee incidenten: op 2 juni 2017 heeft de verdachte samen met een medeverdachte een portemonnee weggenomen van een nietsvermoedende vrouw, en op 18 juni 2017 heeft hij een telefoon gestolen van een andere vrouw. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 maanden, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en de straf verlaagd naar 8 maanden. Het hof heeft de bewijsvoering beoordeeld, waarbij vier verschillende politieambtenaren de verdachte op camerabeelden hebben herkend. De verdediging voerde aan dat de herkenning niet betrouwbaar was, maar het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de herkenningen wettig en overtuigend waren. De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare delicten, wat meegewogen is in de strafmaat. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden en gelast de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 310,00.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003764-17
datum uitspraak: 7 februari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-684283-17 tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1970,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
24 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 02 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer portemonnee(s) (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of een onbekend gebleven persoon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
2.
hij op of omstreeks 18 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon (Samsung Galaxy J7), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere strafoplegging dan de rechtbank.

Bewijsmiddelen

Het hof grond zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde onder 1 en 2 heeft begaan op de feiten en de omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die hierna zijn weergegeven.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2017115620-1 van 2 juni 2017, in de
wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 7-10).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [benadeelde 1]:
Op 2 juni 2017 bevond ik mij in het Centraal station te Amsterdam op een bankje. Ik zat daar samen met mijn vriend. Omdat ik naar het toilet moest heb ik mijn blauwe tas op de bank bij mijn vriend laten liggen. Toen ik terugkwam, zag ik dat de portemonnee uit mijn tas was verdwenen. Ik hoorde mijn vriend zeggen: “Toen jij weg was, vroeg een man mij de WiFi-code. Ik denk dat een andere man op dat moment de portemonnee uit de tas heeft gehaald”. In de portemonnee zaten de volgende goederen: creditcard-waardepapieren, een rijbewijs, 40 dollar, 80 euro en een OV-kaart.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2017115620 van 2 juni 2017, in de
wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2]
(doorgenummerde pagina’s 15-29).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar:
Ik, verbalisant [verbalisant 2], ben werkzaam bij het Prioteam Team Openbaar Vervoer Eenheid Amsterdam. Binnen het team bestaat grote expertise op het gebied van zakken-/tassenrollerij.
Op 2 juni 2017 deed [benadeelde 1] [het hof begrijpt: [benadeelde 1]] aangifte op politiebureau Centraal Station te Amsterdam. Op de bankjes in de IJ-hal van het Centraal Station zou haar portemonnee uit de tas zijn gehaald.
Ik [ver]voegde mij bij de cameratoezichtruimte van de NS. Ik bekeek camera’s [het hof begrijpt: beelden die met die camera’s zijn opgenomen]. Ik zag hierbij [benadeelde 1] op de bankjes zitten samen met haar vriend. Ik zag dat zij haar tas op de bankjes achter liet. Ik zag dat de vriend naast de tas van [benadeelde 1] bleef zitten. Ik zag twee manspersonen komen aanlopen die om de vriend van [benadeelde 1] en de tas van [benadeelde 1] aan het dralen waren. Deze twee mannen herkende ik direct aan hun uiterlijke kenmerken als zijnde [verdachte], geboren op [geboortedag] 1970 en [medeverdachte]. Ik herkende [medeverdachte] en [verdachte] in de lopende [het hof begrijpt: bewegende] camerabeelden aan hun gelaat, lichaamshouding, lichaamsbouw en kledingstijl. Ik herkende [verdachte] specifiek aan zijn ingevallen gezicht, spitse neus, kromme O-benen en voorovergebogen loopje en de pet die hij bijna altijd op heeft. Ik herkende [verdachte] voor 100%. Ik heb [verdachte] in het verleden meermalen aangehouden. Ik heb hem meermalen gevolgd en op camerabeelden gezien. Daarnaast zijn [verdachte] én [medeverdachte] ook vaker samen actief als duo. Mij zijn dan ook hun uiterlijke kenmerken, gebruiken en loopgedragingen zeer bekend.
Ik zag dat [verdachte] en [medeverdachte] bij elkaar waren in de IJ-hal, alwaar [benadeelde 1] en haar vriend op bankjes zaten. Ik zag dat zij rond om de bankjes aan het dralen waren. Ik zag vervolgens dat [benadeelde 1] naar de WC liep die zich tegenover de bankjes bevindt. Ik zag vervolgens dat [verdachte] langs de blauwe tas van [benadeelde 1] liep. Ik zag dat [verdachte] iets verderop stil bleef staan en naar [medeverdachte] wenkte. Ik zag dat [medeverdachte] naar [verdachte] toe liep en bij hem ging staan. Ik zag dat [medeverdachte] en [verdachte] in overleg waren en dat [medeverdachte], terwijl hij met [verdachte] sprak, even kort naar de tas van [benadeelde 1] keek. Ik zag dat [medeverdachte] in de richting liep van de vriend van [benadeelde 1]. Ik zag dat [verdachte] in afwachting van [medeverdachte] bleef staan kijken. Ik zag dat [medeverdachte] naast de vriend van [benadeelde 1] ging zitten aan de andere zijde van de tas. Ik zag dat [medeverdachte] de vriend van [benadeelde 1] aansprak, waardoor hij zijn gezicht naar [medeverdachte] draaide en daarmee verder van de tas af. Terwijl [medeverdachte] de vriend van [benadeelde 1] afleidde, zag ik dat [verdachte] in versnelde pas naar de tas van [benadeelde 1] liep. Ik zag dat [verdachte] zijn linkerhand uitstrekte naar de tas van [benadeelde 1] en daar een voorwerp uitpakte. Ik zag dat [medeverdachte] gelijk het gesprek met de vriend van [benadeelde 1] beëindigde en achter [verdachte] aanliep.
3. Een proces-verbaal van herkenning personen door opsporingsambtenaar met
nummer 2017115620-4 van 8 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s 30-32).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de voornoemde opsporingsambtenaar:
Ik ben tijdelijk gedetacheerd aan het Prioteam van het Team Openbaar Vervoer. Wij hebben vanuit het team veel ervaring met het maken van herkenning vanuit beelden.
Op 2 juni 2017 kreeg ik via een diensttelefoon beelden te zien van een diefstal. Met erbij het
verzoek voor herkenning. Ik kreeg geen informatie over de verdachten. Op de beelden
herkende ik meteen de twee verdachten als [medeverdachte] en [verdachte], geboren op [geboortedag] 1970. De lopende beelden zijn van betere kwaliteit dan de foto stills. Ik ken deze personen ambtshalve. Ik heb [verdachte] meerdere keren aangehouden. Tevens ben ik veelvuldig betrokken geweest bij het volgen van [verdachte]. Ik herkende de personen onmiddellijk toen ik de beelden zag. De lopende beelden zijn van betere kwaliteit dan de foto stills. Ik herkende [verdachte] direct aan zijn lange smalle gezicht, iets ingevallen wangen en grote neus. Tevens herkende ik hem aan zijn slanke en slungelige lichaamsbouw en aan zijn loopje. Het is mij bekend dat [verdachte] veelvuldig een baseball pet draagt, zoals te zien op de [in het proces-verbaal op pagina 31 rechts onderaan opgenomen] still. Ik weet 100% zeker dat de persoon op de still [verdachte] is.
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2017115620-3 van 7 juni 2017, in
de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]
(doorgenummerde pagina’s 33-35).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar:
Ik ben langdurig gedetacheerd op het Doelgroepenteam van de Landelijke Politie Eenheid Amsterdam.
Ik kreeg op 3 juni 2017 videobeelden te zien van twee zakkenrollerijen die gepleegd waren op 2 juni 2017. Het betrof onder meer een zakkenrollerij op een bankje in het Centraal Station, waarvan aangifte is gedaan door [benadeelde 1] [het hof begrijpt: [benadeelde 1]]. Bij het zien van de beelden zag ik twee mannen in beeld komen. Ik herkende de mannen direct [ieder] aan hun gezicht, postuur, houding en loopje als [verdachte], geboren op [geboortedag] 1970, en [medeverdachte]. [verdachte] ken ik al ruim 20 jaar. Ik heb hem diverse keren aangehouden. Tevens heb ik hem diverse keren herkend van videobeelden. [verdachte] is degene in het lichtkleurig overhemd en de zwart/groene pet. De laatste keer dat ik [verdachte] heb aangehouden is ongeveer een half jaar geleden.
5. Een proces-verbaal van herkenning persoon door opsporingsambtenaar met nummer
2017115620-5 van 3 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe
bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (doorgenummerde pagina’s 36-39).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar:
Ik ben tijdelijk gedetacheerd aan het Prioteam van het Team Openbaar Vervoer.
Ik zag op 3 juni 2017 camerabeelden van een diefstal die had plaatsgevonden in Centraal Station Amsterdam door twee verdachten. Ik herkende beide verdachten als [medeverdachte] en [verdachte]. Ik heb [verdachte] in het verleden aangehouden en ben ook betrokken geweest bij de insluitingsfouillering die dan plaatsvindt in het cellencomplex. Ik herkende [verdachte] direct voor 100% toen ik de camerabeelden zag. Ik heb van de camerabeelden stills gemaakt die in dit proces-verbaal worden gebruikt [het hof begrijpt: zijn opgenomen]. Ik herkende [verdachte] aan zijn lange smalle gezicht, iets ingevallen wangen en grote neus. Tevens herkende ik hem aan zijn tengere, slungelige lichaamsbouw en aan zijn loopje. Ik weet 100% dat de persoon op de [op pagina 39 aan de linkerzijde opgenomen] still [verdachte] is.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
6. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2017127712-1 van 18 juni 2017, in de
wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6]
(doorgenummerde pagina’s 11-14).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [benadeelde 2]:
Op 18 juni 2017 bevond ik mij omstreeks 17.20 uur op Centraal Station te Amsterdam. Ik had
een telefoon, een Samsung Galaxy J7, in mijn bezit. Ik zag omstreeks 17.55 uur dat deze
weggenomen was.
7. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2017127712 van 18 juni 2017, in de
wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2]
(doorgenummerde pagina’s 40-45).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar:
Net na de aanhouding van [verdachte], geboren op [geboortedag] 1970, op 18 juni 2017 op de Geldersekade [te Amsterdam] kreeg ik de melding dat [[benadeelde 2] aangifte had gedaan onder zaakregistratie 2017127712 van diefstal van een Samsung telefoon. Ik zag dat [verdachte] net voor de aanhouding met een zwarte telefoon liep te rommelen. Ik nam de telefoon in beslag. Ik kreeg middels de portofoon te horen dat de code van de telefoon [naar het hof begrijpt: van [benadeelde 2]] 1234 was en dat de unlock swipe code daarop volgend een omgekeerde Z was. Ik voerde deze handelingen uit op de telefoon. Ik zag dat zowel de code 1234 als de swipe code geaccepteerd werd en de telefoon toegankelijk was. Hieruit maakte ik op dat deze telefoon afkomstig was van [[benadeelde 2]. Ik begaf mij naar Centraal Station en bekeek de beelden van de zakkenrollerij. Ik zag dat [[benadeelde 2] zich op 18 juni 2017 ophield op Centraal Station. Ik zag vrijwel meteen [verdachte] en [medeverdachte] rondom [[benadeelde 2] lopen. Ik zag dat [verdachte] bij [[benadeelde 2] bleef staan. Ik zag dat [verdachte] zich achter [[benadeelde 2] schaarde en haar op de voet volgde. Ik zag dat [verdachte] aan de rechterzijde van [[benadeelde 2] liep en met zijn hand greep naar de plek waar [[benadeelde 2] haar heuptasje hield. Ik zag dat [verdachte] een zwartkleurig langwerpig voorwerp wegnam bij [[benadeelde 2]. Dit was gelijkend op de telefoon die ik onder [verdachte] aantrof, welke na onderzoek ook van [[benadeelde 2] bleek te zijn. Ik herkende de verdachte op de camerabeelden, die de telefoon bij [[benadeelde 2] wegnam, volledig voor 100% aan zijn uiterlijke kenmerken en kleding als de aangehouden [verdachte].

Bespreking bewijsverweer ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de in deze zaak beschikbare camerabeelden en de daarvan vervaardigde stills, aan de hand waarvan de herkenningen hebben plaatsgevonden, niet scherp genoeg zijn om een herkenning op te kunnen baseren. Zo zijn op de beelden geen specifieke, onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar. Daarnaast dient aan de betrouwbaarheid van de herkenning van de verdachte door de betrokken politieambtenaren te worden getwijfeld. Niet gezegd kan worden dat bij hen geen (bewuste of onbewuste) verwachting bestond met betrekking tot de vraag wie zij op de beelden te zien zouden kunnen krijgen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de hierboven opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op (bewegende) camerabeelden is herkend door vier verschillende (gespecialiseerde) politieambtenaren. Zij kennen allen de verdachte ambtshalve en hebben ieder afzonderlijk concreet en specifiek aangegeven op basis van welke kenmerken zij de verdachte op de beelden herkenden. In hetgeen door de raadsman is aangevoerd noch overigens ziet het hof enig concreet aanknopingspunt om aan de betrouwbaarheid van deze vier afzonderlijke herkenningen te twijfelen.
In dit verband is van belang dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat, zoals geopperd door de verdediging, bij allen, dan wel een of meer van hen, verwachtingen bestonden met betrekking tot wie zij op de beelden zouden zien, dan wel anderszins vooringenomen waren, waarbij nog wordt opgemerkt dat politieambtenaar [verbalisant 3] expliciet heeft opgemerkt dat hij geen informatie kreeg over de verdachten.
Het hof heeft op de terechtzitting in hoger beroep een representatieve selectie van de in deze zaak beschikbare camerabeelden bekeken. Het hof is van oordeel dat de kwaliteit en scherpte van die beelden niet van dien aard is dat op grond daarvan moet worden gesteld dat aan de hand daarvan geen betrouwbare herkenning (door politieambtenaren) kan plaatsvinden.
Gelet op het voorgaande verwerpt het hof het verweer van de raadsman in alle onderdelen en acht het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 2 juni 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee (met inhoud) toebehorende aan [benadeelde 1];
2.
hij op 18 juni 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon (Samsung Galaxy J7) toebehorende aan [benadeelde 2].
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, terwijl het feit wordt begaan door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 245 dagen met aftrek.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op Amsterdam Centraal Station in korte tijd twee keer schuldig gemaakt aan zakkenrollen jegens nietsvermoedende uit het buitenland afkomstige stationbezoeksters. Daarbij heeft hij een portemonnee, onderscheidenlijk een telefoon gestolen. Aldus heeft hij een gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van anderen aan de dag gelegd. Het wegraken van een telefoon of een portemonnee (met veelal daarin betalingsmiddelen, reis- en/of identiteitsdocumenten) levert voor een slachtoffer daarnaast groot ongemak op. Door feiten als de onderhavige worden bovendien de in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid versterkt, niet in de laatste plaats bij toeristen en de gebruikers van het openbaar vervoer. Verder weegt in het nadeel van de verdachte dat hij één van de twee vergrijpen samen met een ander heeft gepleegd en hierbij geraffineerd tewerk is gegaan.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 januari 2019, is de verdachte eerder meermalen onherroepelijk veroordeeld vanwege (gekwalificeerde) vermogensdelicten. Ook dit weegt het hof (sterk) in zijn nadeel.
Van bijzondere omstandigheden die in het voordeel van de verdachte wegen, is het hof niet gebleken.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 8 maanden passend en geboden. Anders dan de politierechter ziet het hof geen aanleiding om een hogere straf op te leggen, mede gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen aan recidiverende zakkenrollers plegen te worden opgelegd.

Beslag

Het hof zal de teruggave van het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 310,00 gelasten aan de verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van € 310,00.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. J.J.I. de Jong en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 februari 2019.
De griffier is buiten staat het arrest te ondertekenen
=========================================================================
[…]