Op 8 april 2019 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 22 mei 2018 was gewezen. De zaak betreft een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van medewerkers van een bouwmarkt. De verdachte, geboren in 1961, heeft op een doortrapte wijze deze medewerkers bewogen tot de afgifte van robotmaaiers tegen veel te lage prijzen. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw. Het hof bevestigt het vonnis van de politierechter, met uitzondering van de strafoplegging. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. De advocaat-generaal heeft dezelfde straf gevorderd, terwijl de raadsvrouw om een taakstraf heeft verzocht, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft de straffen bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De verdachte heeft eerder onherroepelijk veroordelingen voor oplichting op zijn naam staan. Gezien de ernst van de feiten zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden passend zijn, maar het hof heeft besloten een (grotendeels) voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren op te leggen, met een taakstraf van 120 uren. Dit is gedaan om de verdachte te weerhouden van toekomstige strafbare feiten, terwijl zijn persoonlijke omstandigheden in overweging zijn genomen. Het hof heeft ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen behandeld en deze omgezet in taakstraffen, rekening houdend met de persoonlijke situatie van de verdachte. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. A.M. van Amsterdam, die buiten staat was om te ondertekenen.