ECLI:NL:GHAMS:2019:1538

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
23-002499-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugshandelzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 5 juli 2017. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde die betrokken was bij de handel in hard- en softdrugs tussen 1 juni 2015 en 28 november 2016. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 122.058,00 zou betalen aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank Noord-Holland had de veroordeelde veroordeeld tot betaling van € 52.921,87. De veroordeelde ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 4 april 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die zich aansloot bij het oordeel van de rechtbank, maar ook de verdediging gehoord die stelde dat het vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel te hoog was. Het hof heeft de verklaringen van de kopers van drugs en de berekeningen van de rechtbank in overweging genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde een klantenkring van 75 personen had en heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel herzien.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 40.000,00, rekening houdend met de verkoop aan toeristen en de detentieperiode van de veroordeelde. Het hof heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van dit bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002499-17
datum uitspraak: 2 mei 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 5 juli 2017 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-872116-16 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
ten tijde van de terechtzitting uit anderen hoofde gedetineerd in [locatie].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 122.058,00.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 5 juli 2017 veroordeeld ter zake van – kort samengevat – handel in verschillende soort hard- en softdrugs in de periode van 1 juni 2015 tot en met 28 november 2016.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 5 juli 2017 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 52.921,87 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
4 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en diens raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 52.921,87 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Nu de officier van justitie niet in hoger beroep is gegaan van deze uitspraak sluit de advocaat-generaal zich aan bij het oordeel van de rechtbank. In aanvulling daarop zegt de advocaat-generaal dat het verweer dat bij de berekening moet worden uitgegaan van een lager aantal klanten en/of een lagere gemiddelde verkoopprijs onvoldoende is onderbouwd.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft gesteld dat het door de rechtbank vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel te hoog is. De vier afnemers die zijn gehanteerd als uitgangspunt voor de berekening door middel van extrapolatie zijn niet representatief voor alle 75 afnemers, aangezien in deze 75 afnemers ook toeristen zijn begrepen die slechts incidenteel verdovende middelen hebben gekocht. Om die reden dient het wederrechtelijk verkregen voordeel te worden gecorrigeerd met factor 0,5. Daarnaast wordt bij koper 5 voor cocaïne en MDMA een onjuiste verkoopprijs gehanteerd. Voor cocaïne dient dit € 40,00 te zijn in plaats van € 50,00 en voor MDMA € 15,00 in plaats van € 30,00. Tot slot heeft de rechtbank nagelaten rekening te houden met de twee weken dat de veroordeelde in detentie verbleef.
Oordeel hof
De veroordeelde is bij vonnis van 7 juni 2017 onder meer veroordeeld voor het dealen in cocaïne, amfetamine en MDMA in de periode van 1 juni 2015 tot en met 28 november 2016. [1] Het hof hanteert deze periode voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank dat uit de verklaringen van kopers 2, 3 en 4 volgt dat zij (ook) in een eerdere periode van veroordeelde hebben afgenomen, maar dat deze verklaringen niet voldoende zijn gespecificeerd om een andere aanvangsdatum dan 1 juni 2015 te hanteren. Hetgeen koper nummer 4 heeft verklaard zal dan ook niet worden meegenomen in de berekening, nu diens verklaring uitsluitend betrekking heeft op de periode van februari 2015 tot 13 maart 2015.
Op basis van de verklaring van de veroordeelde stelt het hof zijn klantenkring vast op 75 klanten. [2]
Ten aanzien van de afgenomen hoeveelheden drugs zal het hof, net als de rechtbank, ook uitgaan van de verklaring van de veroordeelde. Dat houdt in dat het hof voor de kopers 1 en 3 zal uitgaan van de berekening in de ontnemingsrapportage [3] en voor koper 2 ervan uitgaat dat zij drie keer in de week speed kocht en koper 5 één keer per maand twee wikkels cocaïne en in totaal zeven keer MDMA [4] .
Het hof volgt de verdediging niet in het standpunt dat de rechtbank een te hoge verkoopprijs heeft gehanteerd bij koper 5. Koper 5 heeft verklaard dat hij sinds anderhalf jaar cocaïne kocht van de veroordeelde en dat hij hiervoor € 50,00 per gram betaalde [5] en dat hij een keer of zeven MDMA heeft gekocht voor € 30,00 per gram [6] . Er is geen reden te twijfelen aan deze verklaring. Daar komt bij dat de veroordeelde geen onderbouwing heeft gegeven van de door hem gestelde lagere verkoopprijs.
Omzet
De omzet van koper 1 bedraagt: € 840,00
De omzet van koper 2 bedraagt: € 1.460,00 (speed: 46 weken [7] x 3 dagen x € 10,00 + cocaïne € 80,00)
De omzet van koper 3 bedraagt: € 1.470,00 (speed: € 10,00 x 17 maanden + weed € 20,00 x 65 weken)
De omzet van koper 5 bedraagt: € 1.910,00 (cocaïne € 50,00 x 17 maanden x 2 wikkels per maand + MDMA 7 x € 30,00)
Kosten
In de ontnemingsrapportage zijn de kosten berekend die de veroordeelde – naar schatting – heeft gemaakt bij het realiseren van voornoemde omzet. Het gaat daarbij om de aanschafwaarde van de verdovende middelen. De rechtbank gaat uit van de berekening in de ontnemingsrapportage, in welke rapportage is uitgegaan van de verklaring van de veroordeelde over de inkoopprijzen. [8]
De kosten voor koper 1: € 285,60
De kosten voor koper 2: € 531,20 (speed: 138 keer gekocht x € 2.00 per gram x 1,7 gram + cocaïne € 31,00 x 2)
De kosten voor koper 3: € 958,70 (speed: 1,7 gram x 17 maanden x € 2.00 + weed: 2,2 gram x € 6,30 gram x 65 weken)
De kosten voor koper 5: € 1.082,00 (cocaïne: € 31,00 x 17 maanden x 2 wikkels per maand + MDMA
7 x € 4,00)
Het wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt op basis van het bovenstaande:
Koper 1: € 840,00 - € 285,60 = € 554,40
Koper 2: € 1.460,00 - € 531,20 = € 928,80
Koper 3: € 1.470,00 - € 958,70 = € 511,30
Koper 4: -
Koper 5: € 1.910,00 - € 1.082,00 = € 828,00
Totaal € 2.822,10
Het gemiddeld wederrechtelijk verkregen voordeel per klant bedraagt:
€ 2.822,50 : 4 = € 705,62
Conclusie
Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt op basis van het vorenstaande, bij een klantenkring van 75 personen, geschat op:
€ 705,62 x 75 = € 52.921,87.
Correctie
Er is aanleiding bij de uiteindelijke vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel (in enige mate) rekening te houden met hetgeen de veroordeelde heeft aangevoerd over de verkoop aan toeristen. Het is aannemelijk dat zich onder de 75 klanten toeristen bevonden die minder hebben afgenomen dan de vier kopers die als uitgangspunt zijn genomen bij de berekening. Tevens bestaat aanleiding tot matiging gelet op de twee weken detentie van de veroordeelde in welke periode geen transacties door de veroordeelde zelf ter plekke kunnen zijn verricht.
Het hof schat het wederrechtelijk verkregen voordeel na matiging op een bedrag van € 40.000,00.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 40.000,00.
Vooralsnog is niet aannemelijk geworden dat de veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door de veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
40.000,00 (veertigduizend euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 40.000,00 (veertigduizend euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. P.C. Römer en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 mei 2019.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002499-17
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 2 mei 2019.
Tegenwoordig zijn:
Mr. J.D.L. Nuis, raadsheer,
Mr. M. Boelens, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M. Spruijt, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de veroordeelde [verdachte] uitroepen.
De veroordeelde is
nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De veroordeelde heeft ter terechtzitting van 4 april 2019
afstandgedaan van het recht aanwezig te zijn bij de uitspraak.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Vonnis in de strafzaak van de rechtbank Noord-Holland van 5 juli 2017.
2.Proces-verbaal van de terechtzitting van 24 mei 2017 van de rechtbank Noord-Holland.
3.Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van 13 februari 2017, p. 6-7.
4.Proces-verbaal van de terechtzitting van 24 mei 2017 van de rechtbank Noord-Holland.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige van 7 december 2016, met nummer [nummer], in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar, p. 229 (ook genummerd p. 100).
6.Proces-verbaal van verhoor getuige van 7 december 2016, met nummer [nummer], in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar, p. 232 (ook genummerd p. 102).
7.Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van 13 februari 2017, p. 7; periode 1 juni 2015 tot en met 29 juni 2016 is 56 weken, minus 10 weken Ardennen is 46 weken.
8.Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van 13 februari 2017, p. 8-10.