ECLI:NL:GHAMS:2019:1555

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2019
Publicatiedatum
6 mei 2019
Zaaknummer
23-002246-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van zware mishandeling na onvoldoende bewijs van het gooien van kokend water

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van zware mishandeling, omdat hij op 1 mei 2016 in Amsterdam kokend water over zijn partner zou hebben gegooid, wat resulteerde in ernstige brandwonden. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De verklaringen van de getuige en de deskundige boden geen voldoende steun voor de aangifte van de aangever. De getuige had zijn informatie voornamelijk van de aangever zelf, wat de betrouwbaarheid van zijn verklaring ondermijnt. De deskundige concludeerde dat het even waarschijnlijk was dat de aangever zelf het kokende water over zichzelf had gegoten. Het hof oordeelde dat de spanningen in de relatie en andere omstandigheden niet voldoende bewijs boden voor de schuld van de verdachte. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002246-17
datum uitspraak: 3 mei 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 juni 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-684228-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1963,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
23 januari 2018 en 19 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 01 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan (zijn partner) [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te weten eerste en/of tweede graads brandwonden in de nek/hals en/of op de schouder(s) en/of op de borst en/of op de arm(en), in elk geval op het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , heeft toegebracht, door met dat opzet op/over de nek en/of schouder(s) en/of borst en/of arm(en), in elk geval op/over het lichaam van voornoemde [slachtoffer] kokend water te gooien en/of te werpen; (artikel 302 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair:
hij op of omstreeks 01 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan (zijn partner) [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet kokend water op/over [slachtoffer] zijn nek en/of schouder(s) en/of borst en/of arm(en), in elk geval op/over zijn lichaam te gooien en/of te werpen; (artikel 302 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 01 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk (zijn partner), [slachtoffer] , heeft mishandeld, welke mishandeling bestond uit het gooien en/of werpen van kokend water op/over de nek en/of de schouder(s) en/of de borst en/of de arm(en), in elk geval op/over het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (eerste en/of tweede graads brandwonden) heeft bekomen; (artikel 300/304 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof, gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is besproken en gelet op hetgeen door de advocaat-generaal naar voren is gebracht, met een andersluidende motivering tot zijn beslissing komt.

Het standpunt van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft als haar standpunt naar voren gebracht, dat bewezen kan worden dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Zij heeft betoogd dat het dossier voldoende steunbewijs voor de aangifte van [slachtoffer] bevat.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, en dat het hof een bijzondere voorwaarde inhoudende een contactverbod zal opleggen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte volledig dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die het kokende water over de aangever heen heeft gegooid.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte en de aangever [slachtoffer] een aantal jaar een relatie hebben gehad en hebben samengewoond. In deze relatie zijn spanningen ontstaan. Deze spanningen hebben op 1 mei 2016 geleid tot een ruzie. Aansluitend aan deze ruzie heeft een incident plaatsgevonden waarbij de aangever kokend water over zijn lichaam heeft gekregen. De verdachte ontkent dat hij degene is geweest die het kokende water over de aangever heen heeft gegooid.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft een debat plaatsgevonden over het bewijs. In het bijzonder is gesproken over de vraag of het dossier voldoende steunbewijs bevat voor de aangifte van [slachtoffer] . In dat verband zijn de volgende onderdelen van het dossier aan de orde geweest.
De verklaringen van de getuige [getuige]
De getuige [getuige] is op 4 mei 2016 door de politie gehoord. In hoger beroep is de getuige voorts tweemaal gehoord bij de raadsheer-commissaris, te weten op 31 mei 2018 en 21 augustus 2018. [getuige] heeft bij verschillende gelegenheden verklaard dat, op de dag van het incident, de aangever [getuige] heeft gebeld met de vraag of de laatste langs wilde komen. [getuige] heeft de aangever vlakbij diens huis opgehaald. Zodra voor hem duidelijk was dat de aangever gewond was, heeft [getuige] hem naar het ziekenhuis gebracht. In de auto heeft de aangever, op de vraag van [getuige] wat hem was overkomen, geantwoord: “vriend, heet water”. Later heeft de aangever aan [getuige] verteld dat de verdachte kokend water over hem heen had gegooid. [getuige] verklaart voorts dat de aangever hem heeft verteld over de ruzie die de verdachte en de aangever hebben gehad. De verdachte zou boos zijn geweest over een pinopname door de aangever en een gevonden sigarettenpeuk op het balkon. De verdachte heeft de aangever hiermee geconfronteerd en heeft uiteindelijk de inhoud van een waterkoker over de aangever heen gegooid, aldus de aangever tegen [getuige]. Toen de aangever het huis uit vluchtte en naar het ziekenhuis wilde gaan, heeft de verdachte nog gezegd dat de aangever aan niemand mocht vertellen dat hij met het kokende water had gegooid. Voorts heeft [getuige] verklaard dat de aangever is gebeld door de familie van de verdachte, volgens de aangever om hem aan te sporen de aangifte in te trekken.
Het hof stelt vast dat [getuige] zijn informatie over de toedracht van het incident op 1 mei 2016 louter van de aangever heeft gekregen. Nu de wetenschap van [getuige] omtrent het incident afkomstig is van de aangever zelf, brengt dit een zekere beperking met zich waar het gaat om de kwaliteit van de verklaringen van [getuige] als steunbewijs.
Voor wat betreft de verklaring van [getuige] over de telefoongesprekken tussen de aangever en de familie van de verdachte overweegt het hof dat deze verklaring niets specifieks inhoudt omtrent de rol van de verdachte bij het incident op 1 mei 2016. Ook valt niet af te leiden dat de verdachte – of diens familie – de initiator was van deze telefoongesprekken. Bovendien bevat het dossier geen andere aanwijzingen dat dit contact tussen de aangever en de familie van de verdachte heeft plaatsgevonden.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verklaringen van [getuige] geïsoleerd beschouwd onvoldoende steun bieden aan de aangifte van [slachtoffer] om tot een bewezenverklaring te komen.
De verklaring van de deskundige [naam]
De deskundige [naam] (forensisch arts KNMG) heeft onderzoek gedaan naar de brandwonden van de aangever. Zij heeft in het rapport van het forensisch geneeskundig onderzoek van 13 november 2018 een analyse gemaakt naar de waarschijnlijkheid van het scenario dat een ander dan de aangever de hete vloeistof over de aangever zou hebben gegooid, dan wel het scenario dat de aangever dit zelf zou hebben gedaan. De deskundige is tot de conclusie gekomen dat het, gelet op de verspreiding van de brandwonden over het (boven)lichaam van de aangever, waarschijnlijker is dat een ander de hete vloeistof met een zwaaiende beweging over zijn lichaam heeft gegoten, dan dat de aangever de hete vloeistof over zichzelf heen heeft gegoten.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de deskundige in aanvulling hierop desgevraagd verklaard dat het even waarschijnlijk is dat een ander dan de aangever de hete vloeistof met een zwaaiende beweging tégen het lichaam van de aangever heeft gegooid, als dat de aangever de hete vloeistof met een zwaaiende beweging tégen zijn eigen lichaam heeft gegooid.
De bevindingen van de deskundige, in het bijzonder gelet op de in aanvulling daarop afgelegde verklaring ter terechtzitting in hoger beroep, bieden naar het oordeel van het hof geen steun aan de aangifte van [slachtoffer] . Nu geen vaststellingen kunnen worden gedaan over de wijze waarop het kokende water op of tegen het lichaam van de aangever is beland bieden de waarschijnlijkheidsanalyses geen houvast.
Spanningen tussen de verdachte en de aangever
Uit het dossier is gebleken dat in de relatie van de verdachte en de aangever op enig moment spanningen zijn ontstaan. De aangever heeft verklaard dat hij weinig vrijheden genoot: hij kon niet afspreken met vrienden en moest zijn inkomsten aan de verdachte afstaan. Op basis van het dossier staat vast dat de spanningen uiteindelijk hebben geresulteerd in een ruzie. De verdachte confronteerde de aangever met een pinbetaling, waaruit bleek dat de aangever een jaar eerder met een ander een bezoek had gebracht aan een sauna. De verdachte heeft ook een sigarettenpeuk op het balkon gevonden. Over de herkomst van deze sigarettenpeuk is ook discussie ontstaan. Deze ruzie heeft uiteindelijk geleid tot het incident op 1 mei 2016.
Deze omstandigheden wijzen niet zonder meer in de richting van de verdachte als degene die het kokende water over de aangever heen heeft gegooid. De aangifte van [slachtoffer] wordt door de afgelegde verklaringen noch het rapport van de deskundige, zoals ter terechtzitting in hoger beroep aangevuld en genuanceerd, ondersteund. Derhalve oordeelt het hof dat deze omstandigheden niet als steunbewijs kunnen dienen.
Omstandigheden bij het ziekenhuis
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte al bij het ziekenhuis aanwezig was op het moment dat de aangever en [getuige] daar aankwamen. [getuige] heeft de verdachte, nadat hij hem als de vriend van de aangever herkende, verteld dat hij niet mee het ziekenhuis in mocht. [getuige] heeft dit binnen tegen het personeel van het ziekenhuis herhaald. De verdachte heeft tweemaal geprobeerd het ziekenhuis te betreden, maar beide keren is hem de toegang ontzegd. Verdachte is vervolgens vertrokken. Later op dezelfde dag is de verdachte nogmaals naar het ziekenhuis gegaan, waar hij te horen kreeg dat de aangever reeds naar huis was teruggekeerd.
Deze omstandigheden, in het bijzonder het gedrag van de verdachte, hebben evenmin onderscheidend vermogen ten opzichte van de situatie dat de verdachte, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, zich zorgen maakte over de toestand van zijn levenspartner, zonder daarvan zelf de veroorzaker te zijn. Zij dragen niet bij aan bewijs voor daderschap van de verdachte.
Verscheurd contract en fraude
De aangever heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij bij een kapper heeft gewerkt en van hem een contract aangeboden heeft gekregen. De verdachte zou dit contract verscheurd hebben. Ook heeft de aangever verklaard dat de verdachte met de DigiD-code van de aangever een uitkering heeft aangevraagd, terwijl hij zelf al een uitkering genoot. De verdachte ontkent dat hij een contract heeft verscheurd of de DigiD-code van de aangever te hebben misbruikt voor een dubbele uitkering.
Wat hier ook van zij, naar het oordeel van het hof wijst het een of het ander niet in enige richting. De verklaringen kunnen daarom evenmin als ondersteuning van de aangifte van [slachtoffer] dienen.
Conclusie
Gelet op al het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat het dossier geen toereikend steunbewijs bevat voor de aangifte van [slachtoffer] . Reeds daarom is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. R.M. Steinhaus en mr. M.J.A. Plaisier, in tegenwoordigheid van
mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 mei 2019.
Mr. R.M. Steinhaus en mr. M.J.A. Plaisier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]