ECLI:NL:GHAMS:2019:1596

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
9 mei 2019
Zaaknummer
23-002506-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van woninginbraak met braak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 juni 2018. De verdachte was vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar heeft tegen deze vrijspraak hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 december 2017 te Amsterdam, samen met anderen, een woninginbraak heeft gepleegd. Hierbij zijn diverse waardevolle goederen, waaronder een kluis en elektronica, weggenomen. Het hof heeft de bewezenverklaring van de diefstal door twee of meer verenigde personen vastgesteld en de verdachte strafbaar verklaard. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 154 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft de proeftijd verlaagd tot twee jaar en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 154 dagen, met een voorwaardelijk deel van 120 dagen. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding deels toegewezen, tot een bedrag van € 4.000,00. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002506-18
datum uitspraak: 4 april 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 juni 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 13-684534-17 en 13-284228-14 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres 1] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd -voor zover in hoger beroep nog aan de orde- dat:
1:
hij op of omstreeks 15 december 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan het [adres 2] ) heeft weggenomen een kluis (met inhoud) en/of een sok en/of een deken en/of een ipad (merk Apple) en/of een microfoon (merk Sennheiser en/of een Macbook Pro (merk Apple) en/of een fotocamera (merk Canon) en/of een windkap (merk Sennheiser) en/of een of meer accu's (merk Canon) en/of twee lensen (merk Canon) en/of een statief (merk Canon) en/of een geheugenkaart en/of een UV-filter, geheel of ten dele toebehorend aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die woning heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van (een of meer sloten van) een (achter)deur van voornoemde woning, in elk geval door middel van braak en/of verbreking; (artikel 310/311 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 15 december 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning (gelegen aan het [adres 2] ) heeft weggenomen een kluis en een sok en een deken en een ipad (merk Apple) en een microfoon (merk Sennheiser) en een Macbook Pro (merk Apple) en een fotocamera (merk Canon) en een windkap (merk Sennheiser) en accu's (merk Canon) en twee lensen (merk Canon) en een statief (merk Canon) en een geheugenkaart en een UV-filter, toebehorend aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot die woning hebben verschaft door middel van braak van een slot van een achterdeur van voornoemde woning.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 154 dagen waarvan 120 dagen voorwaardelijk met aftrek en een proeftijd van drie jaren met de bijzondere voorwaarden: elke adreswijziging schriftelijk doorgeven, meldplicht, behandelverplichting en meewerken aan het (vinden en) behouden van een zinvolle en structurele dagbesteding. Voorts is de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen tot een bedrag van € 4000,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot 154 dagen waarvan 120 dagen voorwaardelijk met aftrek en een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarden: meldplicht, behandelverplichting en meewerken aan het (vinden en) behouden van een zinvolle en structurele dagbesteding.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de in eerste aanleg opgelegde proeftijd van drie jaren en de daarbij gestelde bijzondere voorwaarden te zwaar zijn voor de verdachte en dat er bij de oplegging van de straf rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Zo is de verdachte inmiddels verhuisd naar zijn vader, in een ander deel van Amsterdam, dit heeft hem veel rust gebracht. Daarbij heeft de verdachte sinds zijn vrijlating in januari 2018 eigenlijk al in een soort proeftijd gelopen en heeft de verdachte sindsdien geen nieuwe strafbare feiten meer gepleegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een woninginbraak. Bij de inbraak zijn veel waardevolle goederen weggenomen. De deur van de woning van het slachtoffer is beschadigd, zijn woning is doorzocht en de kluis is met geweld uit een kast verwijderd. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële en emotionele schade, maar ook een forse inbreuk op de privacy van slachtoffers. Dit is ook door het slachtoffer ter terechtzitting in eerste aanleg zo uitgesproken. De verdachte heeft bij het plegen van de inbraak slechts eigen gewin in gedachten gehad en kennelijk geen enkele rekening gehouden met de gevolgen van zijn daden voor het slachtoffer. Het handelen van de verdachte draagt daarnaast bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Ten nadele van de verdachte weegt het hof mee dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 maart 2019 eerder voor soortgelijke misdrijven onherroepelijk is veroordeeld.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Tijdens de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg heeft reclasseringsmedewerker [naam] verklaard dat hij geen heil ziet in een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dit is overeenkomstig het reclasseringsadvies van 5 maart 2018 waarin de oplegging van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf wordt geadviseerd met bijzondere voorwaarden. [naam] heeft verklaard dat de verdachte eindelijk openstaat voor hulp van de reclassering. Daarnaast is uit de recente justitiële documentatie van de verdachte gebleken dat hij sinds het ten laste gelegde feit, gepleegd op 15 december 2017, geen nieuwe feiten heeft gepleegd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard de ‘bemoeienis’ en controle door de reclassering als zwaar te ervaren. Het hof acht het echter wenselijk dat de verdachte de goed in geslagen weg voortzet. Met name gelet op het feit dat op dit moment nog geen sprake is van een zinvolle en structurele dagbesteding acht het hof het wenselijk dat het contact van de verdachte met de reclassering wordt voortgezet. Gelet op de termijn die inmiddels is verstreken sinds het bewezenverklaarde feit ziet het hof wel aanleiding de proeftijd terug te brengen tot een periode van twee jaar.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.234,99. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en ter terechtzitting het bedrag verlaagd tot € 5.985,99 (het totale bedrag van de schade bestaande uit de waarde van de gestolen goederen).
De advocaat-generaal acht de vordering, gelet op de geschatte afschrijving van de gestolen goederen deels toewijsbaar, namelijk voor een bedrag van € 4000,00.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrag van € 4000,00 nog steeds aan de hoge kant is gelet op het feit dat de goederen al enkele jaren oud waren ten tijde van de diefstal.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
Het hof heeft rekening gehouden met een afschrijving van de aan [benadeelde 1] toebehorende goederen voor wat betreft de MacBook en de fotoapparatuur. Gelet op de aard van deze goederen heeft het hof de afschrijving geschat op 20% van de aankoopwaarde zoals die uit de overgelegde nota’s blijkt. De verdachte is daarom gehouden tot vergoeding van 80% van de nieuwwaarde, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige deel wordt de vordering afgewezen.
De gevorderde vergoeding van € 10,00 voor de gestolen sportsok word, als onvoldoende onderbouwd, afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 augustus 2015 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis.
Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
154 (honderdvierenvijftig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
120 (honderdtwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat, de verdachte:
1. zich, na daartoe te zijn opgeroepen, meldt bij Reclassering Nederland ( [adres 3] ). Hierna is de verdachte verplicht zich te blijven melden zo frequent en zo lang de Reclassering Nederland dit noodzakelijk acht;
2. zich laat onderzoeken en behandelen bij de polikliniek van Inforsa dan wel een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling, zulks ter beoordeling van de Reclassering Nederland, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. Alvorens de behandeling gestart kan worden, dient er eerst diagnostiek plaats te vinden;
3. zal meewerken aan het (vinden en) behouden van een zinvolle en structurele dagbesteding en het daarbij behorende inkomen en openheid zal geven over zijn financiën, zal meewerken aan het treffen van betalingsregelingen en zich zal houden aan de daarbij afgesproken betalingen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.779,99 (vierduizend zevenhonderdnegenenzeventig euro en negenennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.779,99 (vierduizend zevenhonderdnegenenzeventig euro en negenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
57 (zevenenvijftig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 december 2017.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 augustus 2015, parketnummer 13-284228-14, te weten van:
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. P. Greve en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 april 2019.
=========================================================================
[… 1]