ECLI:NL:GHAMS:2019:1614

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
200.249.260/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van bewindvoering en afwijzing van verzoek tot vernietiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de onderbewindstelling van [betrokkene]. De kantonrechter had op 24 juli 2018 op verzoek van [betrokkene] een bewind ingesteld wegens verkwisting en problematische schulden. [betrokkene] heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank, met het argument dat zij niet op de juiste manier was opgeroepen en niet goed begreep wat bewindvoering inhield. De bewindvoerder heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de beschikking.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 maart 2019 heeft [betrokkene] haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat haar schuldenlast te overzien was en dat zij in staat was om haar vermogensrechtelijke belangen zelf waar te nemen. De bewindvoerder heeft echter betoogd dat de schuldenlast aanzienlijk hoger was dan [betrokkene] aangaf en dat zij momenteel niet in staat was om haar financiële situatie te verbeteren. Het hof heeft overwogen dat [betrokkene] voldoende was geïnformeerd over de gevolgen van de onderbewindstelling en dat er geen sprake was van dwaling.

Het hof heeft geconcludeerd dat de gronden voor de onderbewindstelling nog steeds aanwezig zijn, gezien de problematische schulden en het onvoldoende inkomen van [betrokkene]. De beschikking van de kantonrechter is daarom bekrachtigd, en het verzoek van [betrokkene] om de zaak terug te verwijzen is afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken door de voorzitter en de overige rechters in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.249.260/01
zaaknummer rechtbank: : 7072500 EB VERZ 18-13160
beschikking van de meervoudige kamer van 7 mei 2019 inzake
[betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [betrokkene] ,
advocaat: mr. G.L.D. Thomas te Amsterdam.
Als belanghebbende in deze zaak is aangemerkt:
- [de zoon] (verder te noemen: de zoon).
Als informant in deze zaak is aangemerkt:
- mevrouw [X] , bewindvoerder, werkzaam bij Beschermingsbewindkantoor [Z] te [plaats] (hierna te noemen: de bewindvoerder).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 24 juli 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[betrokkene] is op 17 oktober 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikking van
24 juli 2018.
2.2
De bewindvoerder heeft op 10 januari 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 1 maart 2019 plaatsgevonden
.Verschenen zijn:
- [betrokkene] , bijgestaan door haar advocaat;
- de bewindvoerder en mevrouw [Y] , maat bij [Z] , bijgestaan door mr. O.H. Minjon, advocaat te Alkmaar;
- de zoon.

3.De feiten

[betrokkene] is geboren [in] 1963 te [geboorteplaats] , Suriname.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter [betrokkene] op haar verzoek onder bewind gesteld wegens verkwisting/ het bestaan van problematische schulden.
4.2
[betrokkene] verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank, althans het verzoek tot onderbewindstelling alsnog af te wijzen.
4.3
De bewindvoerder heeft verweer gevoerd en het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
Het bewind kan op grond van het derde lid van voornoemd artikel eveneens worden ingesteld indien te verwachten is dat rechthebbende binnen afzienbare tijd in de in het eerste lid bedoelde toestand zal verkeren.
5.2
[betrokkene] voert aan dat zij in eerste aanleg niet op de juiste manier is opgeroepen, waardoor zij zich niet heeft kunnen verweren tegen het verzoek. De zaak dient derhalve te worden terug verwezen naar de rechtbank. Indien de zaak immers door het hof zou worden afgedaan, mist [betrokkene] een instantie. Zij heeft weliswaar zelf het verzoek ingediend, maar heeft daarbij gedwaald, ze heeft niet begrepen wat bewindvoering inhoudt. Subsidiar stelt [betrokkene] zich op het standpunt dat geen sprake is van problematische schulden en dat zij voldoende in staat is om haar vermogensrechtelijke belangen zelf waar te nemen. De schuldenlast van (volgens haar) € 3.000,- is te overzien en de vaste lasten worden door de gemeente betaald. Bovendien is [betrokkene] in staat geweest om in de overige gevallen zelf betalingsregelingen met schuldeisers te treffen.
5.3
De bewindvoerder stelt dat de totale schuldenlast geen € 3.000,- bedraagt, maar
€ 11.730,58. [betrokkene] heeft een bijstandsuitkering en momenteel geen ruimte om de schulden af te lossen. Op dit moment komt zij zelfs geld tekort om van rond te komen. Het is onjuist dat de vaste lasten door de gemeente worden betaald; alleen de huur wordt door de gemeente betaald. Geen van de schuldeisers heeft aangegeven dat sprake is van een betalingsregeling. [betrokkene] heeft ingestemd met het bewind, nadat zij over de inhoud daarvan was voorgelicht.
5.4
Het hof overweegt als volgt. [betrokkene] heeft ter zitting in hoger beroep de gebeurtenissen die hebben geleid tot het indienen van het verzoek tot onderbewindstelling toegelicht. Daaruit blijkt dat [betrokkene] een intake-gesprek heeft gehad met mevrouw [Y] omtrent de aanvraag van het bewind. [betrokkene] heeft hierop het verzoek tot onderbewindstelling en het bijbehorende plan van aanpak ondertekend, beide op 11 juli 2018. Voldoende aannemelijk is dat zij van de bewindvoerder nog bedenktijd heeft gekregen van vierentwintig uur, waarbinnen zij haar instemming kon intrekken. Dat [betrokkene] de betreffende formulieren onder grote tijdsdruk heeft moeten ondertekenen, zoals zij ter zitting heeft aangevoerd, kan daarom niet worden aangenomen. [betrokkene] stelt zich voorts op het standpunt dat zij niet goed heeft begrepen wat het bewind inhield, waardoor zij gedwaald heeft bij het aangaan van de overeenkomst. Voor een beroep op dwaling is het ingevolge het bepaalde in artikel 6:228 BW vereist dat de wederpartij – in dit geval de bewindvoerder - [betrokkene] onjuiste informatie heeft verstrekt of informatie die verstrekt had moeten worden niet heeft verstrekt dan wel van dezelfde foutieve veronderstelling is uitgegaan. Gesteld noch gebleken is dat een van deze omstandigheden zich heeft voorgedaan, zodat het beroep op dwaling moet worden verworpen. Daaraan doet niet af dat de intake wellicht korter is geweest dan gebruikelijk is voor de bewindvoerder omdat [betrokkene] te laat was op de afspraak met de bewindvoerder. Hieruit volgt immers niet zonder meer dat [betrokkene] verkeerd of onvolledig is ingelicht door de bewindvoerder. Uit het voorgaande volgt dat de maatregel op verzoek van [betrokkene] zelf is uitgesproken en dat zij door de bewindvoerder voldoende is geïnformeerd omtrent haar verzoek. In deze omstandigheden was er geen aanleiding voor de kantonrechter om [betrokkene] nog te horen alvorens op het verzoek te beslissen. Het in hoger beroep primair verzochte moet daarom worden afgewezen, nog daargelaten dat [betrokkene] in hoger beroep alsnog is gehoord en het door [betrokkene] veronderstelde gebrek in de procedure in eerste aanleg is hersteld.
Gebleken is voorts dat nog altijd sprake is van problematische schulden van aanzienlijke omvang. Het inkomen van [betrokkene] is te laag om de vaste lasten te voldoen, waardoor de financiële situatie van [betrokkene] gereorganiseerd moet worden. Niet gebleken is dat [betrokkene] daadwerkelijk betalingsregelingen heeft afgesproken met de schuldeisers, dan wel dat zij overzicht heeft over haar schuldenlast. De bewindvoerder heeft ter zitting aangevoerd dat de schulden van [betrokkene] inmiddels in kaart zijn gebracht, dat de inkomsten en uitgaven in de komende tijd steeds meer op elkaar aangepast zullen worden en dat de stap naar schuldsanering zal worden gemaakt. Dit is niet betwist door [betrokkene] . Voldoende aannemelijk is derhalve dat gewerkt wordt aan het beoogde doel, een gezonde financiële positie van [betrokkene] , en dat dit doel langzaam wordt bereikt.
5.5
Uit het voorgaande volgt dat de grond voor onderbewindstelling nog steeds aanwezig is. De beschikking waarvan beroep zal daarom worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. A. van Haeringen en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 7 mei 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.