In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht van klager, de zoon van de overleden erflaatster, tegen de notaris. Klager verwijt de notaris dat hij onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij het waarborgen van een vrije en onafhankelijke wilsvorming van zijn moeder, de erflaatster. De klacht is ingediend na een eerdere beslissing van de kamer voor het notariaat in 's-Hertogenbosch, die de klacht van klager ongegrond had verklaard. Klager heeft op 4 oktober 2018 een beroepschrift ingediend, gevolgd door een aanvullend beroepschrift op 7 november 2018. De notaris heeft geen verweerschrift ingediend en de zaak is behandeld op een openbare zitting op 14 maart 2019.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de erflaatster, geboren op 12 mei 1923 en overleden op 17 maart 2015, had een testament dat was gepasseerd door een andere notaris. Klager heeft de notaris op 13 maart 2015 benaderd om de wensen van zijn moeder te bespreken, waarbij de notaris in het bijzijn van klager's broer en diens echtgenote met de erflaatster sprak. Klager heeft later een beperkte volmacht gegeven aan zijn broer en zus voor de afwikkeling van de nalatenschap. Klager heeft de notaris verschillende verwijten gemaakt, waaronder het niet informeren van andere erfgenamen en het niet maken van gespreksnotities.
Het hof heeft geoordeeld dat de notaris onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht door niet afzonderlijk met de erflaatster te spreken, wat essentieel is voor een vrije wilsvorming. Het hof heeft klachtonderdeel 1a gegrond verklaard en de notaris berispt. Daarnaast is de notaris veroordeeld tot betaling van de kosten van klager in hoger beroep en de kosten van de behandeling van de klacht door het hof. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond verklaard.