Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.GARDA INTERNATIONAL LIMITED,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
de Notes). De Notes strekten ter afdekking van het risico dat LBT liep door de swap die zij was aangegaan met Lehman Brothers Special Financing Inc. (hierna:
LBSF). LBSF had met deze swap (hierna:
de LBSF-swap) een deel van het risico afgedekt dat zij liep doordat zij een swap was aangegaan met de Filipijnse rechtspersoon National Power Corporation (hierna:
NPCen
de NPC-swap). De voorwaarden onder de LBSF-swap en de voorwaarden onder de Notes zijn, voor zover relevant, identiek.
LBHI) had zich garant gesteld voor de verplichtingen van LBT onder de Notes.
OER2 Amount), gelijk aan de tegenwaarde in USD (volgens de dan geldende wisselkoers) van hetzelfde bedrag in Filipijnse pesos, contant gemaakt naar de dag van de eerdere inlossing tegen de rente die geldt voor pesos over de periode van de eerdere aflossing tot 15 mei 2018. De Notes geven geen recht op rente.
Events of DefaultAn “
Event of Default” with respect to any Note of a particular Series shall mean any one or more of the following:
failliet verklaard”), (…) within the meaning of the Netherlands Bankruptcy Act (“
Faillissementswet”) (…)
Remedies(…)
beneficial owner.Julius Bär treedt op als intermediair ten behoeve van Garda ten aanzien van de Notes. Julius Bär is in de terminologie van het akkoord in het faillissement van LBT (zie hierna, in 2.9) de ‘Direct Participant
’ten aanzien van de Notes.
ultimate beneficial ownersvan door LBT uitgegeven notes (tienduizenden) en de complexiteit en mogelijke subjectiviteit van de waarderingen van de verschillende notes. Ingevolge het Akkoord kunnen
ultimate beneficial ownersvan notes vorderingen slechts in het faillissement van LBT indienen via een zogenoemde Direct Participant, dat is een persoon of entiteit die bij een clearingsysteem staat geregistreerd als de houder van notes. Het Akkoord voorziet bovendien in waardering van de vorderingen uit notes op basis van uniform toegepaste waarderingsprincipes, die in overleg met onafhankelijke experts en met belangrijke crediteuren van LBT zijn opgesteld (de ‘Definitive Valuation Principles
’, hierna ook genoemd: de Waarderingsprincipes).
(i) the LBT Note Valuations as a fair and equitable basis for the pro rata entitlement of Noteholders to distributions from LBT and binding all Ordinary Creditors thereto; and
’als:
Annex Vfor the value of each ISIN)”
’als:
Annex V.”
dat is een claim die wordt ingediend voor een bedrag dat afwijkt van de LBT Note Valuation,hof], shall, for the purposes of distributions pursuant to this Composition Plan, only be recognised by LBT for either (a) the value decided upon in a Final Order [
onherroepelijk vonnis,hof]; or (b) the value determined in a settlement agreement between the relevant holder of such claim and LBT.”
’een ‘appropriate basis
’vormt. Dit is de waarde die door LBHI gehanteerd werd in haar LBHI Valuation Statement. De LBHI Valuation Statement bevatte met de Fair Values een waardering per 12 september 2008 van de notes ten aanzien waarvan LBHI zich garant had gesteld. Als Fair Value werd daarbij aangemerkt de prijs die bij een transactie tussen marktpartijen per die datum voor de note zou worden betaald. LBHI heeft deze Fair Values gebruikt in haar eigen faillissement (een
Chapter 11–procedure naar het recht van de Verenigde Staten van Amerika) ter vaststelling van de hoogte van de claims onder de door haar verstrekte garanties.
"Manifest Error Notification").
"Manifest Error").The Bankruptcy Trustees will in principle not reconsider a LBT Note Valuation of an ISIN in respect to which a Manifest Error Notification is received that is based on grounds other than a Manifest Error."
3.Beoordeling
ultimate beneficial ownervan de Notes is. Garda c.s. is op dat verzoek niet ingegaan, omdat zij dat niet nodig achtte. Dit standpunt is terecht door Garda c.s. ingenomen: zelfs indien Garda c.s. tijdens de procedure in hoger beroep in haar rechten ten aanzien van de Notes was opgevolgd door een andere partij, had het Garda c.s. in beginsel – naar onder meer blijkt uit de laatste zin van artikel 225 lid 2 Rv, in samenhang met artikel 225 lid 1 sub c Rv – vrijgestaan de procedure op eigen naam voort te zetten. Garda c.s. behoefde derhalve niet op het verzoek van LBT in te gaan.
.
30 mei 2008, hof] to but excluding the Scheduled Maturity Date and at the Optional Early Redemption 2 Amount. (…)
The Issuer’s right to redeem the Notes on the Optional Early Redemption 2 Date in accordance with the previous paragraph is subject to:
LBSF, hof] that the Termination Event has occurred in respect of the Reference Obligation [
de NPC-swap, hof]; and
geschat) in accordance with Article 133 DBA [
artikel 133 Fw, hof] on the basis of their estimated present value – calculated at the risk-free rate increased by the LBT Credit Spread – at the Bankruptcy Date (the
'Deemed Contractual Amount')."
Fair Value(
s)”) are an appropriate basis for valuing undetermined Category IV (…) Notes.
firstly, in order to come to the Deemed Contractual Amount, making an adjustment to the Fair Value per ISIN for the estimated impact of applying the LBT Credit Spread (…) (the “
Estimated Credit Spread Adjustment”) and
secondly, by rolling forward this Deemed Contractual Amount to the Bankruptcy Date +1 (at the applicable accrual rate that includes the LBT Credit Spread) in order to arrive at the Admissible Amount.”
Chapter 11-procedure van LBHI als het faillissement van LBT een ‘event of default’ oplevert als bedoeld in artikel 10 van de Terms and Conditions of the Notes (hierboven, in 2.5 geciteerd), die Garda c.s. het recht geeft de Notes te accelereren en vervroegde inlossing tegen de OER2 Amount te eisen. Dat betekent dat de waarde van de Notes ten tijde van de faillietverklaring gelijk was aan de op dat moment geldende OER2 Amount. Dat Garda c.s. geen gebruik heeft gemaakt van haar recht om de Notes te accelereren (zie hierboven, 3.13), doet daaraan, anders dan LBT heeft gesteld, niet af. Die omstandigheid kan immers niet met terugwerkende kracht invloed uitoefenen op de waarde van de Notes ten tijde van de faillietverklaring. Ten tijde van de faillietverklaring bepaalde de bevoegdheid tot acceleratie (mede) de waarde van de Notes. De stelling van LBT omtrent de waarde van de Notes ten tijde van haar faillietverklaring is ook moeilijk te rijmen met de omstandigheden dat (1) LBHI blijkens in het geding gebrachte correspondentie nader onderzoek heeft laten doen naar de Fair Value van de Notes alvorens tot definitieve vaststelling daarvan over te gaan met het oog op de afwikkeling van haar faillissement, maar geen aanleiding heeft gezien tot neerwaartse bijstelling daarvan, terwijl een dergelijke bijstelling in het belang van LBHI als Guarantor van de Notes zou zijn geweest; (2) LBHI in de uitvoerige correspondentie met (adviseurs van) de Curatoren in de jaren 2012-2015 over de Notes niet overtuigend heeft kunnen uitleggen welke fout zij gemaakt zou hebben bij de berekening van de Fair Value daarvan en evenmin heeft kunnen uitleggen hoe de Fair Value, indien de OER2 Amount daarvoor niet maatgevend is, dan wel dient te worden vastgesteld; en (3) in de afwikkeling tussen de boedels van LBSF en LBT de vordering van LBT op LBSF ter zake van de LBSF-swap (die spiegelbeeldig is aan de Notes, zie hierboven, in 2.3) is gewaardeerd op USD 10.691.944,-, welk bedrag aan LBT is betaald door verrekening. De conclusie luidt dat ook geen stand kan houden het oordeel van de rechtbank in het eindvonnis (r.o. 4.8 en 4.9), dat alleszins begrijpelijk is dat de Curatoren in dit specifieke geval van oordeel waren dat de Fair Value geen aanvaardbare uitkomst en daarmee geen juiste schatting was en dat zij derhalve mochten besluiten de Notes te waarderen op grond van de uitgangspunten als neergelegd in het memorandum van PwC van 20 februari 2013 (zie hierboven, in 2.20). Ook daarom kan het eindvonnis niet in stand blijven.