ECLI:NL:GHAMS:2019:195

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
23-005311-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging van Celtic-supporter wegens openlijke geweldpleging tijdens Ajax-Celtic wedstrijd

In de zaak tegen een Celtic-supporter, die betrokken was bij ongeregeldheden voorafgaand aan de voetbalwedstrijd Ajax-Celtic op 6 november 2013, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2019 uitspraak gedaan. De verdachte was eerder door de politierechter veroordeeld voor openlijke geweldpleging tegen politieambtenaren. Het hof heeft echter geoordeeld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Dit besluit is gebaseerd op ernstige gebreken in de verslaglegging door de politie, met name in de processen-verbaal van de verbalisanten. Het hof concludeert dat de verslaglegging niet voldoet aan de eisen van artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering, wat heeft geleid tot een onjuiste weergave van de feiten en de omstandigheden van de aanhouding van de verdachte. De gebreken in de verslaglegging zijn zo ernstig dat ze de basis van de vervolging ondermijnen. Het hof heeft vastgesteld dat de camerabeelden, die pas in een laat stadium aan het dossier zijn toegevoegd, aantonen dat de verslaglegging van de politie niet klopt. Hierdoor is het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak in het geding gekomen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, wat ook gevolgen heeft voor de vordering van de benadeelde partij.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-005311-13
datum uitspraak: 25 januari 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 november 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-703469-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië) op [geboortedag] 1990,
eerder opgegeven adres: [adres] (Groot-Brittannië).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 en 11 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 06 november 2013 te Amsterdam met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Dam, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer verbalisant(en) (waaronder [verbalisant 1] (werkzaam als inspecteur van politie Amsterdam-Amstelland)), welk geweld bestond uit het
- eenmaal of meermalen (met kracht) gooien en/of werpen van een of meer (vol(le)) blikje(s) bier en/of een of meer fles(sen), in elk geval een of meer hard(e) voorwerp(en)) in de richting van een of meer verbalisant(en) en/of,
- eenmaal of meermalen (met kracht) (met gebalde vuist(en)) slaan en/of stompen tegen het lichaam van een of meer verbalisant(en).

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging

Inleiding
Op 6 november 2013 vond de voetbalwedstrijd Ajax-Celtic plaats. In de loop van die middag verzamelden zich honderden Celtic-supporters op de Dam in Amsterdam. Aanvankelijk was de sfeer goed. Aan het einde van de middag, omstreeks half zes, sloeg deze plotseling om. Het wegnemen door Ajax-supporters van een vlag van Celtic-supporters lijkt daarvoor de directe aanleiding te zijn geweest. Toen de hierbij aangehouden Ajax-supporters in de Damstraat met leden van de Mobiele Eenheid (ME) wachtten op vervoer, begon een menigte Celtic-supporters agressief te schreeuwen richting de leden van de geüniformeerde politie en de ME. Het overgrote deel van deze supporters leek op dat moment behoorlijk onder invloed van alcohol te zijn. De sfeer werd zeer grimmig en er braken ernstige ongeregeldheden uit. Door de Celtic-supporters zijn in de richting van de ME en de geüniformeerde politie bierflessen, wijnflessen, volle bierblikjes en andere goederen gegooid. Om de situatie onder controle te krijgen, voerde de ME charges uit en verrichtten leden van de gespecialiseerde Aanhoudingseenheid (AE), die onderdeel vormt van de ME, in burgerkleding aanhoudingen. Zij hebben daarbij geweld toegepast. Acht politieambtenaren zijn gewond geraakt, [1] ofwel als gevolg van in hun richting gegooide voorwerpen, zoals bierblikjes, [2] ofwel door fysiek geweld zoals vuistslagen in het gezicht. [3]
Een aantal aangehouden Celtic-supporters is vervolgd op grond van het verwijt dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan openlijke geweldpleging, zoals strafbaar gesteld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Volgens de rechtspraak van de Hoge Raad is de enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, daarvoor niet zonder meer voldoende. Voor een veroordeling moet kort gezegd vast komen te staan dat de verdachte een voldoende significante intellectuele of materiële bijdrage heeft geleverd aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn (HR 13 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1093). Daarmee draait het in deze strafrechtelijke procedures om de vraag naar de precieze bijdrage aan het geweld van deze verdachten.
Het bewijs tegen de verdachte
De kern van het tegen de verdachte bestaande belastende bewijsmateriaal aangaande zijn bijdrage aan het geweld bestaat uit:
a. het proces-verbaal van bevindingen van 6 november 2013 van [verbalisant 1] , commandant van de AE Romeo 40, dat inhoudt, kort samengevat, dat tegen hem, terwijl hij met het oog op een aanhouding een andere persoon vast pakte, geweld is gebruikt. Over dat geweld en hetgeen daarop is gevolgd houdt dit proces-verbaal in:
“Tijdens dit vastpakken voelde ik dat ik een klap tegen de linkerkant van mijn kaak kreeg. Ik zag dat dit niet gebeurde door de man die ik vasthield. Door de klap tegen mijn kaak kreeg ik direct hevige pijn in mijn kaak. Van collega [verbalisant 2] , ook lid van de aanhoudingseenheid Romeo 40, hoorde ik dat hij gezien had dat ik geslagen werd door een man en dat hij deze man vervolgens heeft aangehouden. Dit was de verdachte [verdachte] , geboren op [.....] 1990”, en
b. het proces-verbaal van bevindingen van 6 november 2013 van [verbalisant 2] , lid van de AE Romeo 40, dat voor zover van belang inhoudt:
“Ik zag dat een man die ik verder NN2 zal noemen mijn commandant bij zijn jas vast had. Ik zag dat dit bij zijn linkerschouder was. Ik zag dat NN2 met een van zijn armen mijn commandant met een vuistslag tegen de linkerzijde van zijn hoofd sloeg. Hierop heb ik NN2 vastgepakt en met hulp van andere politieambtenaren aangehouden. Bij deze aanhouding heb ik gebruik gemaakt van geweld. Ik zag en voelde dat NN2 zich dusdanig probeerde weg te trekken dat zijn bovenkleding scheurde. Hierna voelde ik dat de verdachte zich op de grond liet vallen. Uiteindelijk lukte het mij NN2 aan te houden en naar een dienstvoertuig te begeleiden. Hier blijkt NN2 te zijn genaamd [verdachte] , geboren 28 juni 1990.”
De aanhouding van de verdachte vond plaats omstreeks 17.40. [4] Het daarbij gebruikte geweld bestond volgens het daarvan opgemaakte meldingsformulier geweldsaanwending uit vuistslagen op het lichaam en hoofd van de verdachte, het aanleggen van een verwurging met een lange wapenstok en het toepassen van een armklem. [5]
De procedurele gang van zaken
De verdachte is op 6 november 2013 in verzekering gesteld. In zijn verhoor door de politie heeft de verdachte verklaard dat hij op de Dam heeft moeten vechten voor zijn leven, dat hij in eerste instantie dacht dat het Ajax-supporters waren met wie hij vocht, dat hij werd aangevallen en dat hij niet kan vertellen of hij iemand in het gezicht heeft geslagen.
De rechter-commissaris heeft ernstige bezwaren aanwezig geacht op basis van de toenmalige inhoud van het dossier en heeft de vordering tot inbewaringstelling op 8 november 2013 toegewezen. De voorlopige hechtenis is op dezelfde datum onder voorwaarden geschorst.
De politierechter heeft na een snelrechtzitting kort gezegd bewezen verklaard dat de verdachte [verbalisant 1] met zijn vuist tegen het lichaam heeft geslagen en hem wegens openlijke geweldpleging veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. Als bewijsmiddelen heeft de politierechter alleen de onder a. en b. genoemde processen-verbaal gebruikt. De vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1] is door de politierechter toegewezen en aan de verdachte is een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr opgelegd.
In hoger beroep heeft de verdediging bij de regie-zitting van 1 december 2015 verzocht getuigen te horen en na te gaan of er, naast de door de verdediging in het geding gebrachte, door de particulier [naam 1] vervaardigde camerabeelden, andere camerabeelden bestaan van de ongeregeldheden. Het hof heeft een aantal getuigenverzoeken toegewezen en de advocaat-generaal heeft toegezegd na te gaan bij de in eerste aanleg betrokken officier van justitie of relevante camerabeelden beschikbaar waren. Die toezegging heeft geleid tot een proces-verbaal van bevindingen van brigadier [naam 2] van 6 september 2016 dat inhoudt dat door [naam 3] , werkzaam bij de districtsrecherche Centrum/Noord onderzoek is verricht naar de aanwezigheid van camerabeelden, met een negatief resultaat.
Door de raadsheer-commissaris is een aantal leden van de AE gehoord. Daaruit kwam naar voren dat er tijdens de ongeregeldheden beeldmateriaal is vervaardigd door een of meer video-eenheden van de AE, waaronder de ploeg met de naam Lima 20, bestaande uit twee cameramensen, twee afschermers en een commandant. [6] Het doel van de video-eenheden is opnames te maken van risicosituaties, incidenten en van het eigen optreden van de AE. [7]
Op een tweede regie-zitting van 28 juni 2017 heeft het hof naar aanleiding van bovenstaande nieuwe informatie onder meer de advocaat-generaal verzocht nader onderzoek te laten doen naar eventueel nog beschikbare camerabeelden. Dit heeft geleid tot een proces-verbaal van bevindingen van inspecteur van politie [naam 4] van 8 augustus 2017, waarin hij meedeelt dat in het archief van het team dat destijds is geformeerd om de aangiften in deze zaak af te handelen geen beeldmateriaal is aangetroffen, maar dat hij zich herinnerde dat destijds beeldmateriaal werd bewaard bij het voetbal- en evenemententeam aan de Flierbosdreef te Amsterdam. Op een harde schijf van een computer van dit team is vervolgens beeldmateriaal teruggevonden. Dit beeldmateriaal is aan de advocaat-generaal, de verdediging en het hof ter beschikking gesteld als bestanden met de namen video1 en video2.
Ter terechtzitting van 10 januari 2019 zijn alle voormelde camerabeelden bekeken. De door [naam 1] vervaardigde camerabeelden zijn bekeken in een door de verdediging beschikbaar gestelde vorm, waarbij deze met behulp van software beeld voor beeld konden worden bekeken. De bij het voetbal- en evenemententeam teruggevonden beelden zijn mede bestudeerd aan de hand van door de advocaat-generaal daarvan vervaardigde screenshots van video2 die aan het dossier zijn toegevoegd.
Nu het dossier geen aanknopingspunt biedt voor een ander oordeel en de situatie op de beelden aansluit bij de beschrijving van [verbalisant 2] in zijn hiervoor geciteerde proces-verbaal, stelt het hof vast dat op de camerabeelden van [naam 1] het in dat proces-verbaal bedoelde optreden van [verbalisant 2] tegenover de verdachte is vastgelegd. Een nauwgezette bestudering van de camerabeelden van [naam 1] brengt het hof tot de vaststelling dat de verdachte zich
nietop de grond heeft laten vallen, maar door een lid van de AE van achter om zijn nek is gegrepen en naar de grond is gebracht en dat de bovenkleding van de verdachte is gescheurd doordat daaraan zeer krachtig door [verbalisant 2] en een ander lid van de AE is getrokken, terwijl op dat moment de verdachte zich
nietwegdraaide. Verder is het op grond van deze camerabeelden onaannemelijk dat [verbalisant 2] goed heeft kunnen waarnemen dat de verdachte [verbalisant 1] heeft vastgepakt en tegen de linkerkant van zijn hoofd heeft geslagen. Op deze camerabeelden is immers te zien dat op het moment waarop [verbalisant 1] al in worsteling is met de verdachte, [verbalisant 2] met zijn rug naar hen toegekeerd een andere supporter op afstand probeert te houden door het maken van een slaande beweging richting zijn hoofd. Daarna is [verbalisant 2] [verbalisant 1] en [verbalisant 3] gaan helpen met de aanhouding van de verdachte op een moment waarop deze al in een door verbalisant [verbalisant 3] aangelegde nekklem naar de grond is gebracht, terwijl [verbalisant 1] over hem heen gebogen staat. Daarbij komt dat het signalement van degene die het geweld pleegt jegens [verbalisant 1] op video2, en de daarvan door de advocaat-generaal gemaakte screenshots, niet overeenkomt met dat van de verdachte direct daarna op de beelden van [naam 1] . Op die laatstgenoemde beelden draagt de verdachte, anders dan degene die op video2 [verbalisant 1] tegen het hoofd slaat, immers geen gewatteerde jas.
Aldus is vast komen te staan dat het onder b. geciteerde proces-verbaal van [verbalisant 2] een aantal feitelijke onjuistheden bevat die in nauw verband staan met de daarin beschreven geweldshandelingen van de verdachte, terwijl van de kern van die handelingen (de vuistslag tegen het hoofd van [verbalisant 1] ) onaannemelijk is dat [verbalisant 2] die goed heeft kunnen zien, zodat ook op dat punt niet van de juistheid van zijn proces-verbaal kan worden uitgegaan.
Standpunten van advocaat-generaal en verdediging
De advocaat-generaal in zijn requisitoir en de raadsman in zijn pleidooi hebben beiden het standpunt ingenomen dat het openbaar ministerie op de voet van artikel 359a Sv niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte. De advocaat-generaal heeft daartoe aangevoerd dat een zorgvuldige verslaglegging van de feiten het cement vormt van elke strafzaak en dat in beginsel uitgegaan moet kunnen worden van de juistheid van processen-verbaal van politieambtenaren. Hij heeft daarbij opgemerkt dat voor afwijkingen op detailpunten begrip zou kunnen worden opgebracht in het licht van de omstandigheden waaronder in deze zaak de waarnemingen zijn gedaan. Van afwijkingen op detailpunten is echter naar de opvatting van de advocaat-generaal geen sprake. De ernst van de geconstateerde gebreken in het proces-verbaal van [verbalisant 2] alsook in enkele andere processen-verbaal die deel uitmaken van het dossier, brengt de advocaat-generaal tot zijn vordering tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging. De raadsman heeft zich daarbij aangesloten en ter adstructie naar voren gebracht dat zijns inziens tevens sprake is van disproportioneel geweld tegen de verdachte, terwijl niet van alle geweldshandelingen geweldrapportages zijn opgemaakt, en geen onafhankelijk onderzoek heeft plaatsgevonden.
Beoordeling door het hof
Het hof heeft oog voor de moeilijke omstandigheden waaronder in de onderhavige zaak de ME, de AE en de geüniformeerde politie hun werk hebben moeten doen. Buiten twijfel staat dat vanuit een grote, agressieve en onder invloed van alcohol verkerende groep voetbalsupporters met flessen en blikjes in de richting van deze overheidsdienaren is gegooid. Daardoor ontstond een chaotische en gevaarlijke situatie waarin een aantal politieambtenaren ook daadwerkelijk gewond is geraakt. Die situatie noodzaakte tot daadkrachtig optreden. Daar komt bij dat, naar het zich laat aanzien, de verdachte is aangehouden in het brandpunt van de ongeregeldheden in een stadium waarin deze al enige tijd aan de gang waren. In zoverre heeft hij de schijn tegen.
Deze chaotische en gevaarlijke werkomstandigheden doen evenwel niet af aan de hoge eisen die op grond van artikel 152 Sv moeten worden gesteld aan de schriftelijke verslaglegging door politieambtenaren van door hen waargenomen gedragingen van een concrete verdachte. Dat geldt temeer omdat van de juistheid van hetgeen een politieambtenaar in een op ambtseed/belofte opgemaakt proces-verbaal als zijn bevindingen neerlegt, in beginsel moet kunnen worden uitgegaan. ‘In beginsel’, want vergissingen of interpretatieverschillen zijn mogelijk en menselijk, zodat reeds om die reden de bevindingen van politieambtenaren in een strafrechtelijke procedure ter discussie moeten kunnen worden gesteld. Echter, zonder serieus te nemen aanwijzingen dat sprake is van gebreken in de verslaglegging door een politieambtenaar, moet de strafrechter zich daarop kunnen verlaten. Als dat niet meer kan, stort de strafrechtspleging als een kaartenhuis in elkaar.
Mede aan de hand van in een zeer laat stadium beschikbaar gekomen, door politieambtenaren op 6 november 2013 vervaardigde camerabeelden, is vast komen te staan dat een aantal handelingen van de verdachte in zijn gewelddadige confrontatie met de politie niet juist is geverbaliseerd door [verbalisant 2] , terwijl ten aanzien van de kern van het aan de verdachte gemaakte verwijt – mede door deze gebleken onjuistheden – niet van de juistheid van zijn proces-verbaal kan worden uitgegaan. Gezien het aan de verdachte in deze strafzaak gemaakte verwijt en de aan het bewijs van openlijke geweldpleging gestelde eisen, betreffen de onjuistheden in dit proces-verbaal de kern van deze strafzaak Dat maakt dat naar het oordeel van het hof sprake is van een zeer ernstige schending van artikel 152 Sv. Deze onjuistheden hebben voor de verdachte ingrijpende, zeer nadelige gevolgen gehad. Betwijfeld kan worden of tot vervolging van de verdachte zou zijn overgegaan indien dit proces-verbaal niet de voormelde onjuistheden zou hebben bevat. Zij hebben er in ieder geval, naar nu blijkt: ten onrechte, toe geleid dat de verdachte in bewaring is gesteld door de rechter-commissaris en door de politierechter is veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf.
In de zaken onder de parketnummers 23-005312-13 en 23-005313-13 tegen twee andere vervolgde Celtic-supporters, waarin het hof vandaag eveneens uitspraak doet en waarvan de processen-verbaal onderdeel uitmaken van onderhavig dossier, is na bestudering van de camerabeelden gebleken van vergelijkbare – aan de kern van het die verdachten gemaakte strafrechtelijke verwijt rakende – onjuistheden in de verbalisering, met vergelijkbare gevolgen.
Welk rechtsgevolg moet aan het vormverzuim in de zaak tegen de verdachte worden verbonden? Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt, afgezien van de in de wet geregelde gevallen, slechts in uitzonderlijke situaties in aanmerking. Als het gaat om een vormverzuim in de zin van art. 359a Sv - dus een onherstelbaar vormverzuim dat is begaan in het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit - is voor dat rechtsgevolg volgens de rechtspraak van de Hoge Raad alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533).
Dat aan het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan, staat naar het oordeel van het hof op grond van het vorenstaande vast. Dat uiteindelijk in hoger beroep aan de hand van camerabeelden vast is komen te staan dat het proces-verbaal dat aan de basis lag van de vervolging van de verdachte en aan zijn veroordeling in eerste aanleg deels onjuist is, terwijl daarvan voor het overige niet kan worden uitgegaan, brengt naar het oordeel van het hof niet mee dat dit vormverzuim is hersteld. In zoverre wijkt deze zaak af van gevallen waarin een onjuistheid in een proces-verbaal aan het licht komt, waarna voldoende bewijsmateriaal resteert om tot een veroordeling te komen. In die gevallen is immers niet evident dat het vormverzuim de voor de verdachte nadelige gevolgen heeft gehad, zoals die in de onderhavige zaak vaststaan.
De in de beoordeling op de voet van art. 359a, tweede lid, Sv te betrekken wegingsfactoren, te weten het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt, zijn hiervoor al belicht en leiden tot de slotsom dat het onderhavige verzuim zeer ernstig is.
Niet kan worden vastgesteld dat doelbewust tekort is gedaan aan het belang van de verdachte bij een eerlijke behandeling van zijn zaak. Wel staat vast dat aanvankelijk niet met de geboden intensiteit en voortvarendheid is geprobeerd de door de video-eenheden vastgelegde camerabeelden te achterhalen. Het is te danken aan vasthoudendheid van de verdediging en aan het geheugen van politieambtenaar [naam 4] , dat de beelden in een zeer laat stadium van deze strafrechtelijke procedure alsnog aan het dossier zijn toegevoegd. Ook staat vast dat het geconstateerde vormverzuim voorkomen, of in elk geval in een vroeg stadium hersteld hadden kunnen worden, indien de betrokken politieambtenaren zo spoedig mogelijk hun bevindingen naast de bestaande camerabeelden zouden hebben gelegd, teneinde de juistheid te controleren van hetgeen zij in de hectiek van de aanhoudingen meenden te hebben waargenomen.
In het licht van het vorenstaande komt het hof tot het oordeel dat in deze zaak door met de opsporing en de vervolging ambtenaren met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. De met opsporing belaste ambtenaar treft daarbij het verwijt van deels onjuiste verslaglegging ten aanzien van de kern van waar het in deze strafzaak om gaat. De met vervolging belaste ambtenaren treft het verwijt er onvoldoende zorg voor te hebben gedragen dat de door politieambtenaren vervaardigde camerabeelden tijdig aan het dossier konden worden toegevoegd.
Het hof zal daarom het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van de verdachte. Die beslissing brengt mee dat de verdediging geen belang heeft bij bespreking van hetgeen door haar overigens is aangevoerd.
Gelet op deze beslissing dient de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Verklaart de benadeelde partij [verbalisant 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij elk hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 januari 2019.
[........]

Voetnoten

1.[........]
2.[........]
3.[........]
4.[........]
5.[........]
6.[........]
7.[........]