ECLI:NL:GHAMS:2019:1971

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
17 juni 2019
Zaaknummer
23-000940-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen van witwassen met betrekking tot grote contante geldbedragen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 maart 2017. De verdachte, geboren in Egypte in 1970, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor het medeplegen van witwassen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere keren grote contante geldbedragen heeft gestort en in bezit heeft gehad, wat resulteerde in bijna vier ton euro aan witgewassen geld. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden, met aftrek van voorarrest, en had geldbedragen van respectievelijk € 30.000 en € 20.000 verbeurd verklaard. De advocaat-generaal had dezelfde straffen gevorderd als in eerste aanleg, terwijl de raadsman een werkstraf had verzocht.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de straf. Het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vereisten. Het hof heeft ook geconstateerd dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM, was overschreden. De termijn was aangevangen op 7 januari 2015, en het hof heeft de gevangenisstraf met één maand verminderd als gevolg van deze overschrijding. Uiteindelijk heeft het hof de gevangenisstraf vastgesteld op elf maanden, met de bepaling dat een gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft de overige onderdelen van het vonnis bevestigd, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000940-17
datum uitspraak: 19 juni 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-730003-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Egypte) op [geboortedag] 1970,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15, 16 en 17 april, 20 en 22 mei, 5 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de straf en de strafmotivering, in zoverre zal het vonnis worden vernietigd, en met dien verstande dat het hof zijn beslissing mede grondt op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank geldbedragen van respectievelijk € 30.000 en € 20.000 verbeurd verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, een werkstraf op te leggen met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich meerdere keren schuldig gemaakt aan medeplegen van witwassen van een groot geldbedrag. Immers heeft hij tweemaal samen met [medeverdachte] en tweemaal alleen grote contante geldbedragen gestort (en vervolgens overgeboekt) of in bezit gehad. Op die manier is bijna vier ton euro witgewassen.
Witwassen zorgt er voor dat daders van strafbare feiten onbelemmerd gebruik kunnen maken van geld dat is verkregen door criminele activiteiten. Door witwaspraktijken wordt de onderliggende criminaliteit in stand gehouden en bevorderd. Witwassen is een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit en het economisch verkeer aan.
Het hof overweegt dat bij het bepalen van de straf aansluiting wordt gezocht bij hetgeen in soortelijke zaken gebruikelijk is. De hoogte van het witgewassen bedrag brengt mee dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enig passende sanctie is. Het hof zal een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Voor het opleggen van een taakstraf, met aftrek van voorlopige hechtenis, al dan niet in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, acht het hof het bewezenverklaarde feit te ernstig.
Overschrijding redelijke termijn
Het hof constateert dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. De redelijke termijn is aangevangen op 7 januari 2015, de dag waarop de verdachte is aangehouden. Het eindarrest wordt gewezen op 19 juni 2019. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren per instantie, is sprake van een overschrijding van ruim vijf maanden. Het hof zal deze overschrijding in de strafmaat verwerken. Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof echter bepalen dat deze straf met één maand wordt verminderd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Aan de toepasselijke wettelijke voorschriften worden toegevoegd de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. P. Greve en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van mr. M. Gieske, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 juni 2019.
=========================================================================
[…]