ECLI:NL:GHAMS:2019:2087

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
23-001549-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van een ambtenaar in functie met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1960 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor belediging van ambtenaren in functie. De tenlastelegging omvatte onder andere het beledigen van een ambtenaar, te weten een aspirant van de Politie Amsterdam-Amstelland, tijdens de rechtmatige uitoefening van diens functie. De verdachte had beledigende woorden geuit, waaronder "Wat ga je anders doen homo?" en "Ik neuk je moeder". Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudige belediging van een ambtenaar, maar heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van een ander feit, omdat de reikwijdte van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht onduidelijk was en er geen strafrechtelijk belang meer was bij de vervolging. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee dagen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van het proces. Het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer, waarbij de voorzitter niet in staat was het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001549-15
datum uitspraak: 19 juni 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 april 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-702793-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1960,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 september 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard OF terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000;
2.
hij op of omstreeks 15 september 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [naam], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, als aspirant van Politie Amsterdam-Amstelland en met fouillering van voornoemde verdachte belast in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Wat ga je anders doen homo?" en/of "Ik neuk je moeder", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van feit 1

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd het openbaar ministerie niet‑ontvankelijk te verklaren in de strafvervolging ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De onzekerheid over de reikwijdte van het bepaalde in artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) duurt al geruime tijd en het valt niet te verwachten dat daarover binnen afzienbare termijn duidelijkheid ontstaat. Naar verwachting zal het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) de door de Hoge Raad bij arrest van 27 november 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2192) gestelde prejudiciële vragen over de reikwijdte van voormelde strafbepaling pas over een jaar beantwoorden. Gelet daarop en gelet ook op het aanzienlijke tijdsverloop sinds het tenlastegelegde acht het openbaar ministerie het niet langer redelijk en zinvol de vervolging in de onderhavige strafzaak voort te zetten.
De verdediging heeft te kennen gegeven zich te aan te sluiten bij het standpunt van de advocaat-generaal.
Het hof overweegt als volgt.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 29 maart 2016 (ECLI:NL:HR:2016:515) in verband met de reikwijdte van artikel 197 Sr een prejudiciële vraag gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de aanvangstermijn van het inreisverbod, zoals onder meer genoemd in artikel 11, tweede lid, van Terugkeerrichtlijn (Richtlijn 2008/115/EG van het Europees parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, PbEG 1348/98). Het HvJ EU heeft die vraag beantwoord bij arrest van 26 juli 2017 (ECLI:EU:C:2017:590), waarna de Hoge Raad in de desbetreffende zaak eindarrest heeft gewezen op 14 november 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2862).
In een daarop volgende zaak heeft de Hoge Raad op 27 november 2018 opnieuw een prejudiciële vraag gesteld aan het HvJ EU, eveneens over (artikel 11, tweede lid, van) de Terugkeerrichtlijn in verband met de toepasselijkheid van artikel 197 Sr (ECLI:NL:HR:2018:2192).
Naar het hof ambtshalve bekend is, is sinds eerstgenoemd arrest van de Hoge Raad (in 2016) in reeds aanhangig gemaakte zaken tegen zogeheten derdelanders – op wie de Terugkeerrichtlijn van toepassing is en die worden verdacht zich schuldig te hebben gemaakt aan het misdrijf van artikel 197 Sr – de behandeling voor onbepaalde tijd aangehouden. Nieuwe zaken zijn over het algemeen niet bij de rechter aangebracht.
De beantwoording van de door de Hoge Raad gestelde prejudiciële vragen is essentieel voor de beoordeling in de onderhavige strafzaak. Het is niet waarschijnlijk dat het HvJ EU de op 27 november 2018 door de Hoge Raad gestelde prejudiciële vraag op afzienbare termijn zal beantwoorden. Voorts kan worden geconstateerd dat sinds het ten laste gelegde inmiddels langere tijd is verstreken. Het in artikel
197 Sr strafbaar gestelde misdrijf is van relatief geringe ernst, in die zin dat geen concrete personen slachtoffer daarvan (kunnen) zijn en ten hoogste zes maanden gevangenisstraf kan worden opgelegd.
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het openbaar ministerie – naar in het hiervoor weergegeven standpunt van de advocaat-generaal ligt besloten – zelf van mening is dat met voortzetting van de vervolging redelijkerwijs geen enkel strafrechtelijk belang meer is gediend en voortzetting van die vervolging thans niet opportuun is, zal het hof het openbaar ministerie – zoals gevorderd – in die vervolging niet-ontvankelijk verklaren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.hij op 15 september 2014 te Amsterdam opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [naam], gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, als aspirant van Politie Amsterdam-Amstelland en met fouillering van de verdachte belast in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Wat ga je anders doen homo?" en "Ik neuk je moeder".
Hetgeen onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 2 tenlastegelegde, rekening houdende met de overschrijding van de redelijke termijn en de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging van een opsporingsambtenaar tijdens de uitoefening van zijn functie, door krenkende woorden jegens hem te uiten. Door aldus te handelen heeft de verdachte het gezag en de integriteit van de opsporingsambtenaar aangetast. Hiermee heeft de verdachte blijk gegeven van veronachtzaming van in de samenleving geldende omgangsvormen.
De verdachte is blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 mei 2019 eerder vele malen onherroepelijk veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder meermalen belediging van ambtenaren in functie, hetgeen het hof in zijn nadeel meeweegt.
Op grond van het voorgaande komt naar het oordeel van het hof in beginsel geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één week in aanmerking.
Met betrekking tot het beroep op overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM overweegt het hof het volgende.
De politierechter heeft op 1 april 2015 vonnis gewezen. De verdachte heeft op 13 april 2015 hoger beroep ingesteld. Het hof doet heden uitspraak, derhalve vier jaar en 2,5 maand na instellen van het hoger beroep. De redelijke termijn is dus overschreden met 2 jaar en 2,5 maand. Hierin ziet het hof reden de eerder genoemde één week gevangenisstraf te verminderen.
Het hof acht, alles afwegende en gelet op de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht een gevangenisstraf die de duur van de reeds ondergane detentie niet te boven gaat, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 1 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de strafvervolging.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. W.M.C. Tilleman en mr. M.F.J.M. de Werd, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 juni 2019.
mr. De Werd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.