ECLI:NL:GHAMS:2019:2122

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
26 juni 2019
Zaaknummer
23-002390-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betrouwbaarheid van waarneming camerabeelden bij vernieling van eigendom van Leger des Heils

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1973, was beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van een ruit die toebehoorde aan het Leger des Heils op 20 mei 2018 te Amsterdam. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week met een proeftijd van twee jaar. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 11 juni 2019 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte vrijgesproken moet worden, omdat de aangeefster niet zelf had waargenomen dat de verdachte de ruit had vernield. De getuige had dit enkel via camerabeelden waargenomen, die niet door de politie waren bekeken en waarvan geen stills in het dossier waren opgenomen. Het hof heeft dit verweer verworpen en geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de waarneming van de getuige. Het hof concludeert dat er voldoende steunbewijs is voor de bewezenverklaring van de vernieling.

Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, maar heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met bijzondere voorwaarden waaronder behandeling en toezicht door de reclassering. Het hof heeft ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, gezien de omstandigheden van de zaak en de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002390-18
Datum uitspraak: 25 juni 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 juni 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 13-098037-18, 13-070488-17 (TUL) en 13-669172-15 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
adres volgens opgave van de raadsman: [adres 1]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 20 mei 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Leger des Heils toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken op de grond dat de aangeefster niet zelf heeft waargenomen dat de verdachte de ruit heeft vernield, getuige [getuige] dat slechts via camerabeelden zou hebben waargenomen, de politie de camerabeelden niet zelf heeft bekeken en het dossier geen foto’s bevat van die beelden, waardoor slechts sprake is van waarneming door een burger die bovendien in het geheel niet controleerbaar is.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt als volgt. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de waarneming van [getuige] die de camerabeelden heeft bekeken. Het ontbreken van
stillsvan die beelden in het dossier maakt dat niet anders. Verder bevat het dossier voldoende steunbewijs.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 20 mei 2018 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die aan Leger des Heils toebehoorde, heeft vernield.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week, met een proeftijd van 2 (twee) jaren, waaraan bijzondere voorwaarden zijn verbonden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van een ruit van het Leger des Heils. Zij heeft de ruit ingeslagen om via de stukgeslagen ruit de deur van het pand te openen, terwijl de toegang tot het pand de verdachte was ontzegd voor bepaalde duur. Door het plegen van dit feit heeft de verdachte geen respect getoond voor andermans eigendommen en voor de rechthebbende schade en overlast veroorzaakt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 mei 2019 is zij eerder onherroepelijk veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder vernieling, hetgeen in haar nadeel weegt.
In een Pro Justitia onderzoek in 2015 is bij de verdachte schizofrenie van het paranoïde en gedesorganiseerde type is vastgesteld en naast problematisch gebruik van alcohol en cannabis.
Blijkens het verhandelde ter terechtzitting en een reclasseringsadvies (Leger des Heils) van 12 maart 2019 beschikt de verdachte sinds kort over huisvesting in het [adres 1] . Binnen de leefsituatie van de verdachte bestaat desondanks nog onvoldoende stabiliteit. De financiële situatie van de verdachte is instabiel en haar middelengebruik wordt als risicovol beschouwd. De kans op herhaling wordt door de reclassering hoog ingeschat.
De verdachte lijkt gemotiveerd te zijn voor hulpverlening en werkt hieraan mee binnen het huidige ambulante karakter daarvan.
In verband met het voorgaande acht het hof het raadzaam, zoals is geadviseerd door de reclassering, bij wijze van bijzondere voorwaarde te bepalen dat de verdachte zich onder behandeling stelt (en blijft stellen) en dat dit eventueel gepaard gaat met een kortdurende klinische opname. De enkele omstandigheid dat, zoals de raadsman heeft aangevoerd, die bijzondere voorwaarde onlangs (ook) in een ander tegen de verdachte gewezen vonnis is opgelegd, brengt het hof niet tot een ander oordeel, mede in aanmerking genomen dat dat vonnis, naar de raadsman ter terechtzitting heeft medegedeeld, toen nog niet onherroepelijk was.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13-070488-17

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de strafoplegging is overwogen en in aanmerking genomen de opgelegde sancties in de zaken die tegelijkertijd met onderhavige zaak zijn behandeld, zal het hof, conform de vordering van de advocaat-generaal, de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13-669172-15

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 december 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Omdat de proeftijd bij deze voorwaardelijke gevangenisstraf inmiddels is verlopen en gelet hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof, conform de vordering van de advocaat-generaal, de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de volledige proeftijd meldt bij het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, [adres 2] , zolang deze instelling dit noodzakelijk acht;
- zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering;
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, onder ambulante behandeling stelt van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener en, als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een klinische behandeling indiceert, zich daartoe laat opnemen in een zorginstelling voor een periode van maximaal zeven weken.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2017, parketnummer 13-070488-17, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 december 2015, parketnummer 13-669172-15, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van
2 ( twee) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. R.D. van Heffen en mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 juni 2019.
mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]