ECLI:NL:GHAMS:2019:2300

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
23-002653-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met positieve wending in leven verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag op 9 oktober 2016 te Alkmaar, waarbij hij het slachtoffer met kracht tegen het hoofd schopte terwijl deze op de grond lag. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat, hoewel de ernst van het feit een gevangenisstraf rechtvaardigt, de verdachte zijn leven een positieve wending heeft gegeven. Het hof besloot daarom om de straf te matigen en legde 270 dagen gevangenisstraf op, waarvan 269 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Het hof weegt hierbij de omstandigheden van de verdachte mee, waaronder zijn werk en nieuwe relatie, en de ouderdom van het feit. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, maar het hof achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de ernst van geweldsmisdrijven te erkennen, terwijl ook de persoonlijke ontwikkeling van de verdachte in overweging wordt genomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002653-17
datum uitspraak: 4 juli 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 21 juli 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-222481-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 mei 2018 en 20 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 oktober 2016 te Alkmaar, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet (meermalen) met (aanzienlijke) kracht (na een aanloop) (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) op/tegen het hoofd en/of elders op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 oktober 2016 te Alkmaar, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meermalen) met (aanzienlijke) kracht op/tegen het hoofd en/of elders op/tegen het lichaam heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of (vervolgens) (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meermalen, althans eenmaal, met (aanzienlijke) kracht (na een aanloop) op/tegen het hoofd en/of elders op/tegen liet lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 oktober 2016 te Alkmaar met anderen, op de openbare weg, de Gedempte Nieuwesloot, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het (meermalen) schoppen en/of trappen op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) terwijl die [slachtoffer] op de grond lag (meermalen) schoppen en/of trappen op/tegen het hoofd en/of elders op/tegen het lichaam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewijsconstructie en een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Overweging omtrent het bewijs

Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is naar voren gebracht dat de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd, omdat niet is voldaan aan de eis dat is geverbaliseerd op grond van welke bijzondere specifieke onderscheidende kenmerken de verdachte is herkend, terwijl voorts niet blijkt dat de verdachte is herkend op stills van camerabeelden waarop de mishandeling te zien was. De verdediging heeft voorts betoogd dat de camerabeelden van dermate slechte kwaliteit zijn, dat überhaupt niemand op de beelden viel te herkennen.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de poging tot doodslag, waarbij zij zich mede baseert op de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten en op de zich in het dossier bevindende camerabeelden. In de visie van de advocaat-generaal zijn de beelden voldoende duidelijk en is de kleur van de jas van de verdachte, zeker in combinatie met de overige kleding van de verdachte, een bijzonder onderscheidend kenmerk op grond waarvan een deugdelijke herkenning mogelijk is.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt als volgt. Bij een herkenning spelen verschillende elementen een rol. Eén van de factoren die een herkenning meer betrouwbaar kunnen maken is de mate van bekendheid met de waargenomen persoon. Hoe meer men van de betrokken persoon een beeld heeft, des te minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Daarbij geldt dat de op basis van uiterlijke kenmerken gebaseerde kennis waardevoller is als deze is ontstaan en gevormd bij ontmoetingen in persoon, dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is. Daarnaast kan als uitgangspunt worden gehanteerd dat een herkenning die steun vindt in andere bewijsmiddelen aan waarde wint. Samengevat betekent dit dat de bewijswaarde en de bewijskracht van de herkenningen in het licht van hun totstandkoming en in samenhang bezien met het overige beschikbare bewijs dienen te worden beoordeeld.
Tegen deze achtergrond acht het hof, anders dan de raadsman heeft bepleit, de herkenning van de verdachte door de verbalisanten betrouwbaar en zal het deze herkenningen bezigen tot het bewijs. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
De stelling van de verdediging dat op de camerabeelden van het geweldsincident niemand te herkennen is, volgt het hof niet. Voorafgaand aan het uitgeoefende geweld lopen de verschillende betrokkenen eerst op de camera af en komen ze herkenbaar in beeld, voordat ze de plaats bereiken waar het slachtoffer op de grond terecht kwam en geschopt werd. Dat die plaats wat verder weg ligt van de camerapositie maakt dit niet anders, want alle betrokkenen blijven voortdurend in beeld.
Uit het dossier blijkt dat verbalisant [verbalisant] de verdachte heeft herkend nu hij diverse keren als wijkagent contact met de verdachte had gehad. Daarbij komt dat de herkenningen worden ondersteund door de gebezigde bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van het hof, inhoudende dat hij zichzelf herkent, op camerabeelden die enkele minuten voor het geweldsincident zijn opgenomen, als degene met de gewatteerde blauwe jas met capuchon en de blauwe spijkerbroek. Op de beelden van een paar minuten daarna wordt [slachtoffer] geschopt door een persoon met een gewatteerde blauwe jas met capuchon en een blauwe spijkerbroek. Gezien deze kledingcombinatie en de omstandigheid dat de persoon met deze kleding in hetzelfde gezelschap verkeert als de persoon op de beelden van een paar minuten daarvoor, waarin de verdachte zichzelf heeft herkend, komt het hof – ook gelet op de andere bewijsmiddelen – tot de conclusie dat de verdachte degene is die tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geschopt.
Het hof acht ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die nopen tot uitsluiting van de vorenbedoelde herkenningen. Het verweer van de verdediging wordt mitsdien verworpen.
De verdediging heeft het voorwaardelijk verzoek gedaan om [getuige] opnieuw als getuige te horen, in het geval dat zijn verklaringen voor het bewijs worden gebezigd. Het hof zal de verklaringen van [getuige] niet betrekken bij de bewijsconstructie, zodat op dit verzoek niet behoeft te worden beslist.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 oktober 2016 te Alkmaar, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet (meermalen) met aanzienlijke kracht (na een aanloop), terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft opzettelijk gepoogd het slachtoffer [slachtoffer] van het leven te beroven door hem met kracht tegen het hoofd te schoppen, terwijl het slachtoffer op de grond lag. Aldus handelend heeft hij ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en zijn leven in gevaar gebracht. Daarnaast brengt een ernstig feit als het onderhavige gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg. Alhoewel de ernst van het letsel van het slachtoffer relatief licht is gebleven, was dat geenszins aan de verdachte te danken.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de substantiële en initiërende rol van de verdachte in de geweldshandelingen. De verdachte was degene met wie de ruzie met het slachtoffer begon en tevens degene die het slachtoffer tegen het hoofd had geschopt. Na de geweldshandelingen is de verdachte weggegaan, zonder zich nog om het lot van het slachtoffer te bekommeren. Het hof rekent dit de verdachte zeer aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 juni 2019 is hij eerder ter zake van strafbare feiten, waaronder een geweldsdelict, onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een reclasseringsrapportage d.d. 1 augustus 2018 betreffende de verdachte.
Het hof heeft bij de strafoplegging in het voordeel van de verdachte laten meewegen dat tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep een gewijzigd beeld van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht. De verdachte heeft aangegeven dat hij in vast dienstverband werkt en dat hij een nieuwe woning en een relatie heeft. Hij heeft zijn leven een positieve wending gegeven. Alhoewel de ernst van het feit op zichzelf een gevangenisstraf rechtvaardigt zoals door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, wil het hof – mede gelet op de ouderdom van het feit – deze positieve wending niet doorkruisen door het opleggen van een dergelijke straf in onvoorwaardelijke zin. Wel zal het hof een aanzienlijke voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, in de hoop dat daarmee de ingezette positieve wending gewaarborgd wordt. Daarnaast past, mede om de ernst van het handelen van de verdachte tot uitdrukking te brengen, voor een zo ernstig geweldsfeit niets anders dan de maximaal op te leggen taakstraf.
Bij de beraadslaging heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat de beperking van artikel 22b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Het bewezen verklaarde gronddelict betreft immers een misdrijf waarop naar de wettelijk omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en uit de bewezenverklaring en de inhoud van het dossier blijkt bovendien dat het misdrijf een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht, alles afwegende en rekening houdend met het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, de maximale taakstraf in combinatie met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
270 (tweehonderdzeventig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
269 (tweehonderdnegenenzestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G. Oldekamp, mr. R.D. van Heffen en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van
mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 juli 2019.
=========================================================================
[…]