ECLI:NL:GHAMS:2019:2758

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2019
Publicatiedatum
26 juli 2019
Zaaknummer
23-001025-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van cocaïne verstopt in pruiken door drugskoeriers

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1991 en thans gedetineerd, was betrokken bij de invoer van bijna anderhalve kilo cocaïne, verstopt in pruiken van twee medeverdachten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat een eerdere veroordeling van de verdachte wegens invoer van cocaïne, die meer dan vijf jaar geleden was uitgesproken, niet meegewogen kon worden in de straf. Het hof oordeelde echter anders en besloot dat deze eerdere veroordeling wel degelijk strafverzwarend kon worden meegenomen. De verdachte had samen met de medeverdachten een vlucht van Curaçao naar Schiphol genomen, waarbij de cocaïne in de pruiken was verstopt. Tijdens de douanecontrole op Schiphol werd de verdachte nerveus en bleek hij in het bezit van relevante communicatie over de drugssmokkel. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en legde een gevangenisstraf van 15 maanden op, gelijk aan de straf die de rechtbank eerder had opgelegd. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte schuldig bevond aan de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001025-19
datum uitspraak: 24 juli 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-226358-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting P.I. Krimpen aan den IJssel te Krimpen aan den IJssel.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primairhij op of omstreeks de periode van 1 oktober 2018 tot en met 11 november 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland en/of Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet) heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiairhij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2018 tot en met 11 november 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland en/of op Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, al dan niet als bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen (artikel 1 lid 4 Opiumwet) van een hoeveelheid cocaïne, van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 voor te bereiden en/of te bevorderen
-een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
-zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) getracht te verschaffen en/of
-voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen:
-(telefonische) contact(en) en/of (een) ontmoeting(en) en/of (een) bespreking(en) en/of (een) afspra(a)k(en) gehad en/of gemaakt met een of meerdere medeverdachten en/of
- ( een) ticket(s) voor [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte] geboekt en/of betaald en/of
- deze [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte] begeleid op de vlucht van Curaçao naar Schiphol.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank. Daarbij merkt het hof op dat, anders dan de rechtbank heeft aangenomen, niet bewezen kan worden dat de verdachte zich op 1 oktober 2018 op na te melden wijze heeft schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne, maar wel dat hij dit op 11 november 2018 heeft gedaan.

Bewijsvoering

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van de ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe kort gezegd aangevoerd dat de verdachte niet op de hoogte was van de drugssmokkel van zijn reisgenoten.
Het hof overweegt als volgt.
Redengevende feiten en omstandigheden
Op 11 november 2018 is [verdachte] – de verdachte – samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte] met een vlucht vanuit Curaçao aangekomen op de luchthaven Schiphol. [1] Bij controle door de Douane bleek [medeverdachte 2] een pruik te dragen, waarin zich drie pakketten bevattende een witkleurige substantie bevonden. [2] De substantie uit die pakketten bleek 701,5 gram te wegen. Uit ieder pakket is een representatief monster genomen om ter analyse naar het Douane Laboratorium te worden gebracht. [3] Uit onderzoek van het Douane Laboratorium bleek dat dat elk van deze monsters cocaïne bevatte. [4]
Ook [medeverdachte] is door de Douane aan een controle onderworpen en ook zij bleek een pruik te dragen, waarin zich drie pakketten bevattende een witkleurige substantie bevonden. [5] De substantie uit die pakketten bleek 746,4 gram te wegen. Uit ieder pakket is een representatief monster genomen om ter analyse naar het Douane Laboratorium te worden gebracht. [6] Uit onderzoek van het Douane Laboratorium bleek dat dat elk van deze monsters cocaïne bevatte. [7] Bij de controle waaraan de verdachte door de Douane is onderworpen, maakte hij op de douanebeambten een opvallend zenuwachtige indruk en had hij een hevig kloppende halsslagader. [8]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij met [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) en [medeverdachte] (fonetisch, het hof begrijpt dat zij hiermee de medeverdachte [medeverdachte] aanduidt) op 10 november 2018 van Curaçao naar Nederland is gereisd. [verdachte] heeft haar ticket geboekt. Een kapster had op de dag van vertrek in een woning in de wijk Montania (het hof begrijpt: Montaña) een pruik op haar hoofd geplaatst, haar uitgelegd dat daar drugs in zat en haar geld beloofd. [9] Ook heeft [medeverdachte 2] verklaard dat de verdachte en zij eind oktober wisten dat zij naar Nederland zouden komen en dat zij naar Nederland is gekomen voor de drugs. Samen met de verdachte is zij naar de luchthaven Hato gegaan. Daar heeft zij [medeverdachte] (het hof begrijpt ook hier en verder: [medeverdachte] ) ontmoet, van wie [medeverdachte 2] dacht dat zij misschien ook drugs in haar pruik had. Vervolgens hebben zij gezamenlijk ingecheckt en gezamenlijk ‘in een gang’ gewacht tot zij konden instappen. Op die luchthaven heeft de verdachte nog een foto van [medeverdachte 2] en [medeverdachte] gemaakt. In het vliegtuig hebben zij met drie stoelen naast elkaar gezeten. De verdachte zou het verblijf in Nederland regelen; daar wist [medeverdachte 2] niets van af. [medeverdachte 2] had op haar reis geen telefoon meegenomen, alleen een tablet waarop zij WhatsApp gebruikte. [10]
[medeverdachte] heeft verklaard dat zij op Curaçao met een persoon afspraken heeft gemaakt over haar reis. Deze persoon heeft haar tevoren een foto van een man (het hof begrijpt: de verdachte) en een vrouw (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ) laten zien die met haar zouden meereizen, om de reden dat zij dan een groep vormden; daarbij moesten zij doen alsof zij elkaar al heel lang kenden. Die persoon heeft [medeverdachte] gezegd dat zij ergens in Rotterdam zou verblijven. [medeverdachte] heeft het ticket op 29 oktober 2018 bij een kantoor van TUI geboekt en dat ticket betaald met het geld van de genoemde persoon. De man die op de foto stond was daar ook, om een ticket te kopen voor dezelfde vlucht. De pruik die [medeverdachte] droeg, is de avond voor vertrek in een woning aangebracht door een meisje. De mensen van de foto heeft zij op het vliegveld Hato gezien. Samen met hen is [medeverdachte] in de rij gaan staan om in te checken. Op dat vliegveld zijn door de verdachte nog foto’s gemaakt van [medeverdachte] en ‘dat andere meisje’ (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ). De eindbestemming van de reis was Rotterdam. Gedrieën zouden zij na aankomst op Schiphol per trein naar Rotterdam gaan. Op het station aldaar zou zij aan de hand van een foto door iemand worden herkend en moest zij de pruik afgeven, waarop zij de haar beloofde € 2.000 zou krijgen. Bij aankomst op Schiphol was [medeverdachte] wel in het bezit van een simkaart, maar niet van een mobiele telefoon. [11]
De verdachte heeft verklaard dat hij 29 oktober 2018 bij een kantoor van TUI een ticket heeft gekocht voor hemzelf en [medeverdachte 2] . Daarbij was hij samen met [medeverdachte] , die ook haar ticket moest betalen. Hij zou in Nederland met [medeverdachte 2] en [medeverdachte] verblijven in Rotterdam bij [naam 2] , de vriendin van zijn broer. [12] Ook heeft hij verklaard dat hij met zijn telefoon op de luchthaven Hato samen (het hof begrijpt: met [medeverdachte] en [medeverdachte 2] ) foto’s heeft gemaakt. [13] Nadat hij samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte] had gevlogen, is hij op 11 november 2018 op de luchthaven Schiphol aangekomen. [14]
Bij onderzoek aan de bij de verdachte tijdens diens aanhouding op 11 november 2018 aangetroffen smartphone is gebleken dat hij WhatsApp-gesprekken heeft gevoerd met het Nederlandse telefoonnummer [telefoonnummer] . Daarbij zijn de volgende berichten gewisseld:
▪ Op 21 oktober 2018 is door de verdachte een audiobericht verzonden waarin een mannenstem de volgende tekst uitspreekt: “Wat ik je wou zeggen is, ik laat morgen een broer/zus van me contact met je opnemen. Hij/zij spreekt met je af. Je moet met hem/haar afspreken wanneer hij/zij bij je langs kan komen. Om de ‘dingens’ te nemen en ook iets te regelen. Hij/zij blijft even en haat (het hof leest: gaat) gelijk weer weg”.
▪ Op 23 oktober 2018 is door de verdachte een bericht ontvangen met: “En dank” met een emoticon van geld, waarop hij een bericht heeft verstuurd met “Ze wisten niet eens dat zij er was”. Daarop wordt gereageerd met “Ja, zoals [naam 4] ”, vergezeld van emoticon van een politieagent.
▪ Op 11 november 2018 is door de verdachte een bericht gestuurd met: “Ik meld je straks hoe en wat”. Daarop heeft hij een reactie teruggekregen met “Awel goed goed”. Vervolgens is naar hem een foto gestuurd van een persoon wiens mond is dicht gespeld met een veiligheidsspeld. Hierop heeft de verdachte gereageerd met het emoticon ‘duimpje omhoog’. [15]
Het telefoonnummer [telefoonnummer] staat blijkens de politiesystemen sinds 22 november 2014 op naam van [naam 2] uit Rottterdam. [16]
Bij onderzoek naar gegevensdragers van [medeverdachte 2] , [medeverdachte] en de verdachte is gebleken dat
- [medeverdachte 2] de verdachte niet heeft opgeslagen in haar telecom (het hof begrijpt: haar tablet);
- de verdachte [medeverdachte 2] als “ [medeverdachte 2] ” heeft opgeslagen (naar het hof begrijpt: in zijn smartphone);
- [medeverdachte] de verdachte niet heeft opgeslagen in haar telecom (het hof begrijpt: haar simkaart);
- de verdachte [medeverdachte] als “ [medeverdachte] ” heeft opgeslagen (naar het hof begrijpt: in zijn smartphone). [17]
Het is het Drugs Team Schiphol van de Koninklijke Marechaussee uit kennis en ervaring bekend dat personen die tot een drugsorganisatie behoren vaak niet de (het hof leest: hun) telefoonnummers geven aan hun koeriers, maar dat zij op hun beurt vaak wel het telefoonnummer van de koeriers hebben om controle te houden op de koeriers dan wel de verdovende middelen. [18] Ook is het dat team ambtshalve bekend dat smokkelaars van verdovende middelen in sommige gevallen aan boord van vliegtuigen begeleid worden door een zogenaamde controller of de opdrachtgever van de smokkel om toezicht te houden op de uitvoering van de smokkel door de verdovende middelen. [19]
Gevolgtrekkingen van het hof
Het hof acht de opmerkelijke WhatsApp-communicatie met [naam 2] , waaronder de hem toegezonden foto, waarvan de lippen op elkaar worden gehouden door een veiligheidsspeld, en het ‘duimpje omhoog’ dat de verdachte in reactie daarop terugstuurde, redengevend voor het bewijs, in die zin dat het hof daaruit afleid dat de verdachte er wel degelijk van op de hoogte was dat zijn reisgezellen cocaïne met zich voerden. De verdachte heeft geen (plausibele) verklaring afgelegd die deze redengevendheid kan ontzenuwen, zodat het hof de juistheid van die gevolgtrekking reeds op die gronden als vaststaand aanneemt. De wetenschap van de verdachte wordt onderstreept door zijn nerveuze gedrag tijdens de douanecontrole.
Verder concludeert het hof dat de verdachte zich in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte] en [medeverdachte 2] heeft beziggehouden met de invoer van cocaïne in Nederland en daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Daarbij is van belang dat:
- de verdachte op een reisbureau het vliegticket voor [medeverdachte 2] heeft geboekt, samen met [medeverdachte] die daar een ticket voor dezelfde vlucht boekte;
- de verdachte samen met [medeverdachte 2] naar de vliegveld Hato op Curaçao is gereisd;
- de verdachte vanaf het inchecken op dat vliegveld tot aan de controle op de luchthaven Schiphol in gezelschap van [medeverdachte 2] en [medeverdachte] is gebleven, waarbij de drie tijdens de vlucht naast elkaar hebben gezeten;
- de verdachte op het vliegveld Hato een foto heeft gemaakt van zijn reisgenoten, wier pruiken waren voorzien van pakketten met cocaïne, met de kennelijke bedoeling dat degene die de drugs in Rotterdam in ontvangst zou nemen de koeriers zou kunnen herkennen;
- de verdachte na aankomst op Schiphol met [medeverdachte] en [medeverdachte 2] naar Rotterdam zou reizen, alwaar op het station de pruiken dienden te worden afgegeven;
- de verdachte verantwoordelijk was voor het regelen van een verblijfplaats van [medeverdachte 2] en [medeverdachte] in Nederland.
Naar de uiterlijke verschijningsvorm is de verdachte opgetreden als begeleider van de twee pruikendragende drugskoeriers. Mede in het licht van de ervaringen waar het Team Drugs Schiphol opgave van heeft gedaan, is het hof van oordeel dat deze schijn niet bedriegt.
De verklaring van de verdachte dat [medeverdachte 2] zijn vriendin is, doet aan het voorgaande niet af. Overigens acht het hof die verklaring volstrekt ongeloofwaardig. Immers, (i) [medeverdachte 2] heeft op 12 november 2018 verklaard alleenstaand te zijn en niet meer te weten waar zij de verdachte heeft leren kennen, (ii) de verdachte heeft hoegenaamd niets over haar achtergrond kunnen of willen vertellen, (iii) bij onderzoek aan de gegevensdragers van [medeverdachte 2] en de verdachte is niet van enige communicatie tussen die twee kunnen blijken en (iv) [medeverdachte] heeft verklaard niet van een relatie van de verdachte op de hoogte te zijn. De verdediging heeft er nog op gewezen dat [medeverdachte 2] op 19 november 2018 heeft verklaard dat de verdachte niet wist dat zij met drugs naar Nederland zou reizen. In het voorgaande ligt besloten dat het hof die verklaring niet aannemelijk heeft bevonden.
De tot vrijspraak strekkende verweren worden verworpen. Wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte op 11 november 2018 zich samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte] op na te melden wijze schuldig heeft gemaakt aan de invoer van een hoeveelheid cocaïne in Nederland.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 november 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met twee vrouwelijke koeriers schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne in Nederland. Daarbij was in de pruiken die de koeriers droegen in totaal bijna anderhalve kilo van een substantie met cocaïne verstopt. De verdachte heeft zich bezig gehouden met voorbereidingen voor en de begeleiding van die drugssmokkel. Cocaïne is een voor de gezondheid schadelijke stof. De gesmokkelde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn voor de verdere verspreiding en verkoop. De verspreiding van en de handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Bijzondere omstandigheden die in het voordeel van de verdachte moeten worden gewogen, zijn aangevoerd noch aannemelijk geworden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 juni 2019 is hij bij vonnis van 21 december 2012 al eens onherroepelijk veroordeeld voor de invoer van cocaïne en wel tot een (deels voorwaardelijke) vrijheidsstraf. De enkele omstandigheid dat deze veroordeling langer dan vijf jaren geleden is uitgesproken vormt geen beletsel om die in strafverzwarende zin mee te wegen, hetgeen het hof dan ook doet. Daarom kan in dit geval alleen worden volstaan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de omvang daarvan heeft het hof gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen zijn opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt bij de invoer van een hoeveelheid drugs tot 1.500 gram een gevangenisstraf oplopend naar 12 maanden genoemd. Het hof neemt daarmee een lagere straf tot uitgangspunt dan de rechtbank. Echter, vanwege de recidive van de verdachte komt het hof uiteindelijk toch tot dezelfde straf als die in eerste aanleg is opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. J.J.I. de Jong en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van
mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 juli 2019.
Mr. B.A.A. Postma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevinding en aanhouding verdachte [verdachte] van 11 november 2018 met nummer 2018-0203-12415, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
2.Proces-verbaal van aanhouding verdachte [medeverdachte 2] van 11 november 2018 met nummer 2018-0203-12414, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] en [verbalisant 5] .
3.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 12 november 2018 met nummer PL27RP/18-097528, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] , [verbalisant 7] , [verbalisant 8] .
4.Een deskundigenverslag, te weten een rapport met nummer 15020X18 van de aan het Douane Laboratorium verbonden wetenschappelijk medewerker [naam 3] , MSc van 19 november 2018.
5.Proces-verbaal van aanhouding verdachte [medeverdachte] van 11 november 2018 met nummer 2018-0203-12413, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 9] .
6.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 12 november 2018 met nummer PL27RP/18-097523, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] , [verbalisant 7] , [verbalisant 8] .
7.Een deskundigenverslag, te weten een rapport met nummer 15019X18 van de aan het Douane Laboratorium verbonden wetenschappelijk medewerker [naam 3] , MSc van 19 november 2018.
8.Proces-verbaal van bevinding en aanhouding verdachte [verdachte] van 11 november 2018 met nummer 2018-0203-12415, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
9.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] van 12 november 2018 met nummer PL27RP/18-097528, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 10] en [verbalisant 11] .
10.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] van 19 november 2018 met documentcode V-GEERG97-002, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 12] en [verbalisant 13] .
11.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] van 13 november 2018 met nummer PL27RP/18-097523, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 14] en [verbalisant 15] .
12.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 11 november 2018 met nummer PL27RP/18-097536, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 16] en [verbalisant 17] .
13.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 19 november 2018 met nummer PL27RP/18-097536, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 18] en [verbalisant 19] .
14.De verklaring van de verdachte op de terechtzitting in eerste aanleg van 25 februari 2019.
15.Proces-verbaal van vertaling van 22 december 2018 met documentcode 201812181305.0222.AMB, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 18] (pagina 29) en het daarbij behorende gespreksoverzicht (pagina’s 30 tot en met 34).
16.Proces-verbaal van 7 januari 2019 met documentcode 1812220850.0222.AMB, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 18] .
17.Proces-verbaal van 7 januari 2019 met documentcode 1812220850.0222.AMB, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 18] .
18.Proces-verbaal van 7 januari 2019 met documentnummer 20181222.2883, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 12] (p. 9) en proces-verbaal van 7 januari 2019 met documentcode 1812220850.0222.AMB, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 18] (p. 61).
19.Proces-verbaal van 7 januari 2019 met documentcode 1812220850.0222.AMB, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 18] .