In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 8 november 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1982, was in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal had in hoger beroep dezelfde straf gevorderd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de opgelegde taakstraf, die werd aangepast naar 40 uren.
De zaak kwam aan het licht toen de verdachte op straat werd aangesproken door de dochter van de aangeefster over het weggooien van een blikje. De verdachte reageerde hierop door de aangeefster te beledigen en haar een duw te geven, wat leidde tot pijn en letsel bij de aangeefster. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten.
Het hof oordeelde dat het gedrag van de verdachte laakbaar was en dat een taakstraf passend was. De straf werd vastgesteld op 40 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de overwegingen die in de uitspraak zijn opgenomen.