ECLI:NL:GHAMS:2019:2778

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2019
Publicatiedatum
29 juli 2019
Zaaknummer
23/004042-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met aanpassing van de opgelegde taakstraf in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 8 november 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1982, was in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal had in hoger beroep dezelfde straf gevorderd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de opgelegde taakstraf, die werd aangepast naar 40 uren.

De zaak kwam aan het licht toen de verdachte op straat werd aangesproken door de dochter van de aangeefster over het weggooien van een blikje. De verdachte reageerde hierop door de aangeefster te beledigen en haar een duw te geven, wat leidde tot pijn en letsel bij de aangeefster. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten.

Het hof oordeelde dat het gedrag van de verdachte laakbaar was en dat een taakstraf passend was. De straf werd vastgesteld op 40 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de overwegingen die in de uitspraak zijn opgenomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004042-18
datum uitspraak: 12 juli 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 8 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-171068-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

In hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen en door de raadsvrouw naar voren is gebracht, ziet het hof geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechter in eerste aanleg.
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de oplegde taakstraf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is op straat aangesproken op zijn gedrag (namelijk het weggooien van een blikje op straat) door de minderjarige dochter van de aangeefster. De verdachte heeft daarop de aangeefster in aanwezigheid van haar dochter uitgescholden en vervolgens gereageerd door de aangeefster een duw tegen haar schouders te geven waardoor zij pijn en letsel heeft opgelopen. Uit de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij blijkt dat zij nog steeds angst ervaart als zij op straat loopt.
Het hof acht bovenstaand gedrag van de verdachte laakbaar en is van oordeel dat op dit gedrag met een taakstraf dient te worden gereageerd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 juni 2019 is hij eerder wegens geweldsdelicten onherroepelijk veroordeeld. Het hof heeft ten opzichte van het vonnis in het voordeel van de verdachte meegewogen dat deze onherroepelijke veroordelingen van enige tijd geleden zijn. Dat laat onverlet dat de omstandigheden waaronder de mishandeling heeft plaatsgevonden rechtvaardigen dat een taakstraf van een aanmerkelijke duur wordt opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde taakstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. N.A. Schimmel en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. S. Grote Ganseij, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 juli 2019.
[…]