In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1976, was beschuldigd van valsheid in geschrifte. De tenlastelegging omvatte het verstrekken van vervalste rekeningafschriften en salarisspecificaties aan een bedrijf met het doel een kredietverstrekking te verkrijgen. De feiten vonden plaats tussen 19 juli 2017 en 7 augustus 2017 in Alkmaar. Tijdens de zitting op 28 juni 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vervalste geschriften, wat bewezen werd verklaard. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, waarbij het hof de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging nam. Het hof benadrukte dat de verdachte het vertrouwen in het economisch verkeer heeft geschaad door het gebruik van vervalste documenten. De op te leggen straf is gebaseerd op de artikelen 22c, 22d, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.