In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 10 januari 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1991, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor winkeldiefstal. Tijdens de zitting in hoger beroep op 19 juni 2019 heeft de raadsman aangevoerd dat het ontbreken van bewegende camerabeelden een onherstelbaar vormverzuim oplevert, wat zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting. De verdediging stelde dat zonder deze beelden het proces-verbaal van bevindingen niet gecontroleerd kon worden, en dat de verdachte daarom vrijgesproken diende te worden.
De advocaat-generaal daarentegen, stelde dat het proces-verbaal voldoende concreet was en dat de verdediging niet voldoende had gemotiveerd waarom de waarneming van de verbalisanten onjuist zou zijn. Het hof merkte op dat het in het algemeen de voorkeur heeft om bewegende camerabeelden in het dossier op te nemen, maar dat het ontbreken van deze beelden in dit geval niet automatisch leidt tot bewijsuitsluiting. Het hof verwierp het verweer van de verdediging en bevestigde het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van de overwegingen die in de uitspraak zijn opgenomen.
Het hof heeft de bewijsmiddelen aangevuld en het artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toegevoegd aan de toepasselijke wetsartikelen. De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de rechters A.M. van Amsterdam, A.D.R.M. Boumans en P.C. Römer, en griffier N.E.M. Keereweer. De uitspraak werd gedaan in het openbaar.