ECLI:NL:GHAMS:2019:3214

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
4 september 2019
Zaaknummer
200.198.139/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor beschadigde computer en de berekening van herstelkosten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter. De kantonrechter had geoordeeld dat [appellant] zijn zorgplicht had geschonden en aansprakelijk was voor de schade aan de computer van [geïntimeerde]. De schadevergoeding was vastgesteld op € 4.206,61, vermeerderd met wettelijke rente. In het tussenarrest van 12 maart 2019 heeft het hof de grieven van [appellant] verworpen, maar de begroting van de schadevergoeding vereiste nadere bespreking. [appellant] betwistte de hoogte van de schadevergoeding en voerde aan dat de kantonrechter onvoldoende bewijs had gezien voor het gevorderde bedrag. Het hof oordeelde dat de schadevergoeding op basis van artikel 6:97 BW geschat moest worden, omdat de stellingen van partijen onvoldoende aanknopingspunten boden voor een nauwkeurige vaststelling van de objectieve herstelkosten. Het hof heeft de kosten voor vervanging van onderdelen en arbeidsloon begroot op € 1.500,--. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd voor wat betreft de schadevergoeding en deze vastgesteld op € 1.500,--, terwijl het overige vonnis werd bekrachtigd. [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.198.139/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: 4819880/ CV EXPL 16-5536
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer 3 september 2019
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. A.J.A. van Dijk te Almere,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. S. Besli te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna weer [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
Op 12 maart 2019 heeft het hof in deze zaak tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat tussenarrest.
Op 9 april 2019 heeft [appellant] een akte na tussenarrest genomen.
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.Beoordeling

2.1.
In deze zaak heeft de kantonrechter in eerste aanleg de vorderingen van [geïntimeerde] goeddeels toegewezen en voor recht verklaard dat [appellant] jegens [geïntimeerde] zijn zorgplicht als een goed bewaarder heeft geschonden en aansprakelijk is voor de ontstane schade aan de computer van [geïntimeerde] . De kantonrechter heeft [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 4.206,61, vermeerderd met wettelijke rente, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
2.2.
In het tussenarrest in deze zaak heeft het hof beslist dat de grieven I tot en met V die [appellant] tegen dit vonnis heeft gericht, falen en dat de begroting van de schadevergoeding waartegen grief VI zich richt, nadere bespreking behoeft. Met deze laatste grief voert [appellant] aan dat de kantonrechter in de door [geïntimeerde] overgelegde bewijsstukken ten onrechte voldoende bewijs heeft gezien voor de hoogte van het door [geïntimeerde] gevorderde bedrag aan schadevergoeding. Weliswaar erkent [appellant] dat uit de overgelegde foto’s kan worden afgeleid dat er enige schade aan de computer is ontstaan, maar [appellant] bestrijdt de omvang van het gestelde schadebedrag van € 4.206,61. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] onder overlegging van facturen aangevoerd dat hij een bedrag van € 3.444,19 heeft uitgegeven voor aanschaf van materiaal voor de computer, dat hij 72 uur heeft besteed aan het fabriceren van de computer en dat er geen restwaarde van de computer is. Het hof heeft [appellant] in voornoemd tussenarrest gelegenheid geboden daarop bij akte te reageren. [appellant] heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. [appellant] stelt zich op het standpunt dat [geïntimeerde] niet heeft aangetoond tot welk bedrag [geïntimeerde] schade heeft geleden. De schade is niet gelijk aan de (gestelde, maar onvoldoende aangetoonde) kosten van het ontwerpen en bouwen van het beschadigde exemplaar. De schade kan slechts een fractie belopen van het bedrag dat beweerdelijk aan aankopen van materialen is besteed. Hij voert bovendien aan dat rekening moet worden gehouden met een aftrek nieuw voor oud en dat niet alle onderdelen van de computer beschadigd zijn. De redelijkheid van het door [geïntimeerde] gestelde uurloon wordt betwist.
2.3.
Voor de berekening van de omvang van de op [appellant] rustende wettelijke verplichting tot schadevergoeding stelt het hof voorop dat [geïntimeerde] zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Nu het hier om zaakbeschadiging gaat, geldt voor de bepaling van de te vergoeden schade als uitgangspunt dat [geïntimeerde] als eigenaar van de beschadigde zaak door die beschadiging – onafhankelijk van herstel daarvan – in zijn vermogen een nadeel lijdt, gelijk aan de waardevermindering dat het desbetreffende vermogensbestanddeel ondergaat. Nu het een zaak betreft waarvan herstel mogelijk en verantwoord is, is het geldbedrag waarin deze waardevermindering kan worden uitgedrukt gelijk aan de naar objectieve maatstaven berekende herstelkosten die met het herstel gemoeid zijn. Dat [geïntimeerde] het niet opportuun acht om de computer te (laten) herstellen doet hieraan niet af. Het recht op vergoeding bestaat ook indien niet wordt gerepareerd. Daarbij zijn maatgevend de kosten voor de desbetreffende reparatie die door een bekwaam reparateur gewoonlijk in rekening worden gebracht. Dit betekent dat de discussie over de omvang van het uurloon van [geïntimeerde] niet ter zake dienend is.
2.4.
In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de objectieve herstelkosten begroten. Nu de stellingen van partijen onvoldoende aanknopingspunten geven om de objectieve herstelkosten nauwkeurig vast te stellen, zullen deze op de voet van artikel 6:97 BW worden geschat met inachtneming van hetgeen partijen dienaangaande naar voren hebben gebracht. Daarbij neemt het hof in overweging dat onvoldoende is onderbouwd dat geen van de onderdelen van de computer in geval van herstel kunnen worden hergebruikt. Het hof begroot de kosten voor vervanging van onderdelen, waaronder het moederbord, plastic platen en metalen kragen, en arbeidsloon (op basis van € 50 per uur) op een totaalbedrag van € 1.500.--.
2.5.
Op grond van het bovenstaande slaagt grief VI deels en wordt de door [appellant] verschuldigde schadevergoeding op een lager bedrag begroot dan de kantonrechter [appellant] in het bestreden vonnis heeft vastgesteld. Het bestreden vonnis zal dan ook worden vernietigd voor zover [appellant] veroordeeld is tot betaling van een schadevergoeding ter hoogte van € 4.206,61 en het hof zal een schadevergoeding toewijzen ter hoogte van een bedrag van € 1.500.--.Voor het overige wordt het bestreden vonnis bekrachtigd, nu alle overige grieven falen, zoals in het tussenarrest is overwogen. [appellant] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover [appellant] daarbij ter vergoeding van de schade aan de computer veroordeeld is tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 4.206,61, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2016 tot aan de voldoening;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] ter vergoeding van de schade aan de computer tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 1.500,--. te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2016 tot aan de voldoening;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 314,-- aan verschotten en op € 1.264,-- voor salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten, indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest aan de proceskostenveroordeling is voldaan.
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, J.W. Hoekzema en A.L.M. Keirse en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 september 2019.