In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen, [kind A] en [kind B]. De vader van de kinderen had hoger beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, waarin de ondertoezichtstelling was verlengd. De vader betoogde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig waren, omdat de gecertificeerde instelling (GI) onvoldoende concrete stappen had gezet om de doelen van de ondertoezichtstelling te behalen. De GI daarentegen stelde dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was, omdat de vader en de kinderen onvoldoende meewerkten aan de hulpverlening en er nog steeds zorgen waren over de ontwikkeling van de kinderen.
Het hof heeft vastgesteld dat de GI, ondanks de schriftelijke aanwijzing aan de vader, niet in staat was om de hulpverlening op gang te brengen. Er waren slechts enkele gesprekken geweest tussen de GI en de kinderen, en de vader had niet adequaat gereageerd op de aanwijzingen van de GI. Het hof concludeerde dat de ondertoezichtstelling veel druk en stress had veroorzaakt bij de kinderen, en dat het op dit moment redelijk goed met hen ging. De kinderen hadden goed gepresteerd op school en hadden geen contact met de moeder gewenst.
Op basis van deze overwegingen heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De beslissing van het hof benadrukt het belang van effectieve hulpverlening en de noodzaak voor de GI om concrete stappen te zetten in het belang van de kinderen.