ECLI:NL:GHAMS:2019:335

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2019
Publicatiedatum
11 februari 2019
Zaaknummer
23-000721-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van zware mishandeling en mishandeling op grond van noodweer in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van zware mishandeling en mishandeling van een slachtoffer op 18 december 2015 in Assendelft. De tenlastelegging omvatte het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer door hem te slaan en te schoppen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 10 januari 2019 heeft het hof de verklaringen van getuigen en de verdachte zelf gehoord. De verdediging stelde dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij als eerste door de aangever was geslagen. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaringen van getuigen over de toedracht van het incident uiteenliepen, maar dat er voldoende steun was voor de verklaring van de verdachte dat hij in een reflex had gereageerd op de aanval van de aangever.

Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en dat de verdachte handelde uit noodweer. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van zowel de zware mishandeling als de mishandeling. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de ten laste gelegde feiten. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000721-18
datum uitspraak: 24 januari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 februari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-057977-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 december 2015 te Assendelft, gemeente Zaanstad, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer fractu(u)r(en) in de linker oogkas en/of een neusfractuur en/of een of meer kroonfractu(u)r(en) en/of een sensibiliteitsstoornis in het gelaat, heeft toegebracht door die [slachtoffer]:
- een of meermalen in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of stompen en/of
- een of meermalen in het gezicht, althans tegen het hoofd, te schoppen en/of trappen;
subsidiairhij op of omstreeks 18 december 2015 te Assendelft, gemeente Zaanstad, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]:
- een of meermalen in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of stompen en/of
- een of meermalen in het gezicht, althans tegen het hoofd, te schoppen en/of trappe.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde, met uitzondering van het schoppen, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag en een taakstraf voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis, waarvan 90 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Vrijspraak

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte niet heeft geschopt en dat hij geen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De klap of klappen tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft de verdachte uit noodweer dan wel noodweerexces gegeven.
Dat de verdachte de aangever heeft geschopt, is verklaard door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. Deze verklaringen lopen echter op een aantal punten uiteen. Zo heeft [getuige 1] verklaard dat de verdachte minstens tien keer heeft geschopt, terwijl [getuige 2] verklaart dat de verdachte één schop heeft gegeven. Opvallend is nog dat [getuige 2] heeft verklaard dat zij met [getuige 3] stond te praten op het moment dat zij de confrontatie tussen de verdachte en aangever zag, terwijl [getuige 3] als getuige heeft verklaard dat hij de verdachte niet heeft zien schoppen. De ontkenning van de verdachte dat hij heeft geschopt vindt, behalve in de verklaring van [getuige 3], ook steun in de verklaringen van de getuigen [getuige 4] en [getuige 5]. Ook zij hebben de verdachte niet zien schoppen.
Hoewel de ernst van het letsel goed past bij een schop tegen het gezicht en het feit dat getuigen niet hebben zien schoppen op zichzelf niet uitsluit dat wel is geschopt, is het bewijs onvoldoende om met de vereiste mate van zekerheid bewezen te verklaren dat de verdachte de aangever heeft geschopt. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het schoppen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt wel dat de verdachte op 20 december 2015 in Assendelft, gemeente Zaanstad, twee vuistslagen tegen het hoofd van aangever heeft gegeven. De aangever heeft verklaard dat hij twee maal is geraakt, het letsel wijst op meer dan een enkele klap en de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij één of twee klappen heeft gegeven.
Zwaar lichamelijk letsel
Onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel van belang.
Als gevolg van de door de verdachte gegeven vuistslagen heeft de aangever letsel opgelopen, te weten een op twee plaatsen gebroken oogkas, een gebroken neus, ongecompliceerde kroonfracturen en een sensibiliteitsstoornis. Als gevolg van het letsel aan het gebit was medisch ingrijpen van een tandarts noodzakelijk. Na zes weken bleek daarnaast dat in de ooghoek littekenweefsel was ontstaan. Om te zorgen dat het oog weer normaal gesloten kon worden was een operatie noodzakelijk. Uit de stukken van het ziekenhuis volgt dat de hechtingen op 19 februari 2016 zijn verwijderd en dat “het er goed uit zag”. Uit de verklaring van de tandarts en de informatie over de consulten van het ziekenhuis volgt dat de herstelperiode minstens twee maanden bedroeg. In het schadeonderbouwingsformulier van Slachtofferhulp staat dat de aangever zeven maanden na het incident opnieuw klachten heeft gekregen aan zijn oog en dat zijn aangezicht blijvend is veranderd. Op grond van de aard van het letsel, de noodzaak van medisch ingrijpen door middel van een operatie en het feit dat het herstel minstens twee maanden heeft geduurd, moet het letsel als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel
Vervolgens dient te worden beoordeeld of het handelen van de verdachte de aanmerkelijke kans dat zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan heeft teweeggebracht en hij deze kans bewust heeft aanvaard.
Over de toedracht van het incident hebben de aangever en de verdachte verschillend verklaard. De aangever heeft verklaard dat hij de verdachte heeft aangesproken omdat hij zag dat deze een discussie had met iemand die hij kende. De verdachte zou de aangever vervolgens hebben gestompt in het gezicht en daarna – toen de aangever op de grond lag – nogmaals hebben gestompt of geschopt. De verdachte heeft daartegenover verklaard dat hij met een bekende stond te praten toen de aangever zich in het gesprek mengde omdat hij dacht dat er een vervelende discussie gaande was. De verdachte zou de aangever vervolgens hebben aangesproken om tegen hem te zeggen dat er niets aan de hand was. Uit het niets gaf de aangever de verdachte een klap en heeft de verdachte toen teruggeslagen, aldus de verdachte.
Dat de verdachte als eerste door de aangever is geslagen is bevestigd door de getuigen [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 3]. Zij hebben verklaard dat de aangever de eerste klap uitdeelde en dat de verdachte vervolgens de aangever heeft terug geslagen. Er is geen aanleiding aan de juistheid van deze getuigenverklaringen te twijfelen. Het moet er dus voor worden gehouden dat de aangever de verdachte een stomp of klap heeft gegeven en dat de verdachte hierop onmiddellijk met twee vuistslagen heeft gereageerd.
Volgens de verdachte waren zijn stompen een schrikreactie, een reflex, op de aanval van de aangever en heeft hij uit paniek gereageerd, waarbij hij niet specifiek op een bepaald lichaamsdeel dus ook niet op het gezicht van de aangever heeft gericht. Gelet op de hiervoor geschetste toedracht is dit aannemelijk. Van feiten of omstandigheden die een andere conclusie rechtvaardigen is niet gebleken. Daarmee is niet bewezen dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever. Evenmin is sprake van voorwaardelijk opzet. Als al zou moeten worden geoordeeld dat twee vuistlagen tegen het gezicht een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel opleveren, dan is onder de gegeven omstandigheden niet bewezen dat de verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. De verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Mishandeling
Onder ‘mishandeling’ in de zin van de artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat (HR 5 juli 2011, NJ 2011/466).
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer.
De verdachte is door de aangever tegen zijn gezicht geslagen. Dit was een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. Hierdoor kon bij hem vrees ontstaan voor verder geweld. Tegen dit onmiddellijk dreigend gevaar mocht de verdachte zich verdedigen. Dat deed de verdachte door direct twee klappen terug te geven. Niet is gebleken dat van de verdachte in redelijkheid gevergd kon worden dat hij zich uit de onverhoedse confrontatie met de aangever terugtrok. Evenmin heeft de verdachte met zijn handelen de grenzen van proportionaliteit overschreden. De verdachte werd eenmaal geslagen en hij sloeg tweemaal terug, zodat het verdedigingsmiddel in redelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding. Dat dit handelen zwaar letsel heeft veroorzaakt doet aan het voorgaande niet af.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Dat betekent dat voor het handelen van de verdachte een rechtvaardigingsgrond bestond. Mishandeling is daarom niet bewezen. Dit moet leiden tot vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.553,09. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.361,45. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd waardoor de gehele vordering van de benadeelde partij aan het oordeel van het hof is onderworpen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het primair noch van het subsidiair ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 januari 2019.
[…]