ECLI:NL:GHAMS:2019:3385

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2019
Publicatiedatum
18 september 2019
Zaaknummer
23-004133-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijk opzet op invoer van cocaïne via Schiphol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Frans-Guyana en thans gedetineerd, was aangeklaagd voor het opzettelijk invoeren van cocaïne op 25 juli 2018 op Schiphol. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 37 maanden gevangenisstraf. In hoger beroep heeft de verdachte betoogd dat zij geen (voorwaardelijk) opzet had op de invoer van cocaïne, omdat zij dacht dat de etenswaren die zij van een bekende had gekregen, veilig waren. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte zich bewust was van de risico's en de kans op het aantreffen van cocaïne in de etenswaren heeft aanvaard. Het hof heeft de bewijsconstructie van de rechtbank herzien en de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De straf is verlaagd naar 36 maanden gevangenisstraf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar de ernst van het feit rechtvaardigde geen verdere vermindering. Het hof heeft ook beslist dat een in beslag genomen geldbedrag niet verbeurd kan worden verklaard, omdat niet voldoende bewijs was dat dit bedrag als vergoeding voor de invoer van cocaïne was ontvangen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004133-18
datum uitspraak: 2 augustus 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 19 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer
15-148123-18 tegen
[verdachte],
geboren te Frans- Guyana (Frans-Guyana) op [geboortedag] 1986,
thans gedetineerd in PI Z-O, Evertsoord Ter Peel, gevangenis te Evertsoord.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 25 juli 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een iets andere bewijsconstructie hanteert.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft betoogd dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het invoeren van cocaïne in Nederland. Hij heeft het volgende aangevoerd.
De verdachte verkeerde in de veronderstelling dat [naam 1], de persoon van wie zij in Suriname de etenswaren heeft gekregen, een liefdesrelatie met haar wilde. Onder die omstandigheid kan niet worden gesproken van een aanmerkelijke kans dat die etenswaren cocaïne zouden bevatten. Daarnaast heeft de verdachte die kans niet bewust aanvaard. Dit zou blijken uit het feit dat de verdachte direct na haar aanhouding een verklaring heeft afgelegd waarin zij spreekt over de connectie van die [naam 1] met een bekende drugscrimineel.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte is op 25 juli 2018 per vliegtuig vanuit Suriname gearriveerd op de luchthaven Schiphol. Daar werd een verscherpte controle uitgevoerd. In de koffer van de verdachte werd een zak met daarin etenswaren, onder meer een aantal bonbonverpakkingen, aangetroffen. In die etenswaren bleek ruim 4700 gram cocaïne te zitten.
Als uitgangspunt geldt dat een vliegtuigpassagier geacht wordt met de inhoud van zijn bagage bekend te zijn, behoudens bijzondere omstandigheden. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn in deze zaak niet aannemelijk geworden. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking.
De verdachte was al meermalen vanuit Suriname met het vliegtuig naar Nederland gereisd. Zij heeft verklaard dat zij bekend was met de strenge controles op Schiphol en dat zij bij elke vlucht door de Douane werd gecontroleerd. Zij wist ook dat regelmatig vanuit Suriname cocaïne naar Nederland wordt gesmokkeld.
De verdachte heeft verklaard dat ene [naam 1], van wie zij de etenswaren heeft gekregen, een collega is van [naam 2], die volgens haar bekend staat als één van de grootste drugsbaronnen. De verdachte stelt dat zij die etenswaren zou meenemen voor de broer van [naam 1], terwijl zij geen contactgegevens had van die broer en hem niet kon bereiken. Desondanks heeft de verdachte nagelaten de etenswaren aan enige controle te onderwerpen. De KMAR heeft op de Nederlandse luchthaven direct bij het openen van de bonbonverpakking al een sterke chemische lucht geroken, dus in dit geval had zelfs een oppervlakkige controle van de etenswaren kunnen volstaan.
Door onder de geschetste omstandigheden over te gaan tot het invoeren in Nederland van een aanmerkelijk gewicht aan etenswaren heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zich daarin verdovende middelen zouden bevinden en dat zij deze binnen het grondgebied van Nederland zou brengen en heeft zij deze kans ook bewust aanvaard.
Het verweer dat sprake zou zijn van een lichtere onderzoeksplicht omdat volgens de raadsman sprake zou zijn van een met een liefdesrelatie vergelijkbare verhouding met de afzender van de etenswaren, gaat hier absoluut niet op, aangezien de verdachte heeft verklaard dat zij zeker geen liefdesrelatie had met die [naam 1] noch dat zulks tot haar ambities behoorde. Dit leidt het hof tot de slotsom dat kan worden bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne in Nederland.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op of omstreeks 25 juli 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 37 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechtbank opgelegd.
De raadsman heeft subsidiair bepleit een aanmerkelijk lagere straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer in Nederland van 4700 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde aanzienlijke hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moest zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in harddrugs en als afgeleide het gebruik ervan betekenen een bedreiging van de volksgezondheid, brengen onrust voor de samenleving met zich mee en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 juli 2019 is zij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof heeft gelet op de straf die pleegt te worden opgelegd aan koeriers die een hoeveelheid van 4000 tot 5000 gram aan harddrugs hebben ingevoerd. Deze straf heeft zijn weerslag gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een gevangenisstraf van 36 tot 38 maanden genoemd. Gelet op de ingevoerde hoeveelheid acht het hof de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf in beginsel passend en geboden.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof echter aanleiding deze met een maand te matigen, maar gezien de ernst van het feit en vergeleken met soortgelijke gevallen ziet het hof geen aanleiding om een nog een lagere straf op te leggen, zoals de raadsman heeft bepleit.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat een geldbedrag dat bij de verdachte is aangetroffen en inbeslaggenomen ter hoogte van € 500,00 zal worden verbeurd verklaard.
Het hof is van oordeel dat het geldbedrag, waarop thans conservatoir beslag ligt, niet vatbaar is voor verbeurdverklaring als bedoeld in artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht nu op grond van de inhoud van het dossier niet voldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte het geldbedrag heeft ontvangen als vergoeding voor de invoer van de cocaïne.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. W.M.C. Tilleman en mr. C. Fetter, in tegenwoordigheid van
mr. M. Gieske, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
2 augustus 2019.
mr. M.L.M. van der Voet en mr. C. Fetter zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.