In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Frans-Guyana en thans gedetineerd, was aangeklaagd voor het opzettelijk invoeren van cocaïne op 25 juli 2018 op Schiphol. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 37 maanden gevangenisstraf. In hoger beroep heeft de verdachte betoogd dat zij geen (voorwaardelijk) opzet had op de invoer van cocaïne, omdat zij dacht dat de etenswaren die zij van een bekende had gekregen, veilig waren. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte zich bewust was van de risico's en de kans op het aantreffen van cocaïne in de etenswaren heeft aanvaard. Het hof heeft de bewijsconstructie van de rechtbank herzien en de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De straf is verlaagd naar 36 maanden gevangenisstraf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar de ernst van het feit rechtvaardigde geen verdere vermindering. Het hof heeft ook beslist dat een in beslag genomen geldbedrag niet verbeurd kan worden verklaard, omdat niet voldoende bewijs was dat dit bedrag als vergoeding voor de invoer van cocaïne was ontvangen.