ECLI:NL:GHAMS:2019:3410

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2019
Publicatiedatum
23 september 2019
Zaaknummer
23-000410-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en uitbuiting van kwetsbare vrouwen in de prostitutie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, [verdachte 4], werd beschuldigd van mensenhandel en het uitbuiten van een kwetsbare, verstandelijk beperkte vrouw, [aangeefster], die te kampen had met psychiatrische problemen en schulden. De verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer drie weken schuldig gemaakt aan het samen met anderen uitbuiten van [aangeefster], die in de prostitutie werkzaam was. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mensenhandel door [aangeefster] te huisvesten en haar te dwingen seksuele handelingen te verrichten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof oordeelde dat de verdachte op een flagrante wijze misbruik had gemaakt van de kwetsbare positie van [aangeefster] en dat er sprake was van een uitbuitingssituatie. De vordering van de benadeelde partij, [aangeefster], tot schadevergoeding werd toegewezen tot een bedrag van € 4.961,54, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer, en oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000410-17
datum uitspraak: 20 september 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 januari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-689080-16 tegen
[verdachte 4],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2019 en 2, 3, 4, 5 en 6 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen haar primair met betrekking tot artikel 273f, eerste lid, sub 6 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) ten laste is gelegd. De rechtbank is tot een bewezenverklaring gekomen van sub 1 en 4 van artikel 273f, eerste lid, Sr.
De verdachte heeft onbeperkt hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft zich – onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2016:2526) – op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een (impliciet) cumulatieve tenlastelegging, zodat gelet op het feit dat het hoger beroep namens de verdachte onbeperkt is gesteld, het ook met betrekking tot artikel 273f, eerste lid, sub 6 Sr ten laste gelegde in hoger beroep aan de orde is.
De verdediging is diezelfde mening toegedaan.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge het door de advocaat-generaal aangehaalde arrest is de uitleg van een op artikel 273f Sr toegesneden tenlastelegging voorbehouden aan de feitenrechter. Anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd valt uit voornoemd arrest niet af te leiden dat een tenlastelegging die is toegesneden op de verschillende delictsomschrijvingen van artikel 273f, eerste lid Sr niet kan worden uitgelegd als een (impliciet) cumulatieve/alternatieve tenlastelegging.
Het hof begrijpt de onderhavige tenlastelegging aldus dat daarin – blijkens de tekst van die tenlastelegging – aan de verdachte meerdere strafbare feiten (impliciet) cumulatief/alternatief zijn ten laste gelegd, te weten sub 1, sub 4 en sub 6 van artikel 273f, eerste lid, Sr, waarop artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van toepassing is.
Het feit dat een algemene vermelding van tijd, plaats en deelneming (medeplegen) is opgenomen aan het begin van de beschrijving van het eerste (impliciet) cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit, en niet expliciet is weergegeven in de beschrijving van de daarop volgende (impliciet) cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten maakt dit niet anders, nu het hof begrijpt dat de opsteller van de tenlastelegging heeft beoogd herhalingen te voorkomen teneinde de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan zo duidelijk mogelijk kenbaar te maken. Ook de omstandigheid dat de feitelijke beschrijving van de verweten gedragingen ten aanzien van de verschillende onderdelen slechts eenmaal – te weten na het als laatste (impliciet) cumulatief/alternatief ten laste gelegde, ingeleid door de bewoordingen “immers heeft zij verdachte” – is opgenomen, moet, mede gelet op de aard en inhoud van de daar vermelde gedragingen, in dat licht worden bezien en moet derhalve geacht worden betrekking te hebben op alle (impliciet) cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten.
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde met betrekking tot artikel 273f, eerste lid, sub 6 Sr. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissingen tot vrijspraak.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 oktober 2015 tot en met 13 november 2015, althans in of omstreeks de periode van 1 oktober 2015 tot en met 30 november 2015 te Ridderkerk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, te weten [aangeefster], (telkens)
door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitlijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van voornoemde [aangeefster]
en/of
- voornoemde [aangeefster] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat voornoemde [aangeefster] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard
en/of
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die ander, te weten voornoemde [aangeefster],
immers heeft, zij verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) dan wel redelijkerwijs kon(den) vermoeden dat voornoemde [aangeefster] zwakbegaafd was en/of in de opvang zat en/of uit de opvang weg moest en/of geen woonruimte (meer) had en/of schulden had en/of niet over geld kon beschikken en/of over weinig geld beschikte en/of dat voornoemde [aangeefster] een klein sociaal netwerk had
- met voornoemde [aangeefster] een relatie aangegaan en/of
- tegen voornoemde [aangeefster] gezegd dat zij moest werken in de prostitutie ten einde de huur en/of levensonderhoud te betalen en/of
- voornoemde [aangeefster] gebracht naar de plek en/of woning (van haar, verdachte en/of haar mededader(s)), alwaar zij prostitutiewerkzaamheden moest verrichten en/of haar, verdachte's en/of haar mededader(s) woning ter beschikking heeft/hebben gesteld voor het verrichten van de prostitutiewerkzaamheden door/aan voornoemde [aangeefster] en/of
- naaktfoto's en/of sekueel getinte foto's van voornoemde [aangeefster] gevraagd aan een of meer van haar mededader(s) en/of gemaakt en/of een of meer advertenties voor voornoemde [aangeefster] aangemaakt voor plaatsing en/of geplaatst op een of meer sekssite(s) en/of de site www.kinky.nl en/of www.sexjobs.nl en/of www.chatgirl.nl onder de naam [werknaam1 aangeefster] en/of [werknaam3 aangeefster] en/of [werknaam2 aangeefster], althans een andere naam en/of
- voornoemde [aangeefster] gevraagd of zij met een sponsje wilde werken als zij ongesteld was en/of
- voor voornoemde [aangeefster] eten en/of kleding en/of condooms en/of een werktelefoon geregeld en/of
- aan voornoemde [aangeefster] medegedeeld binnen welke tijden zij haar werkzaamheden in de prostitutie moest en/of mocht verrichten en/of
- een of meer klant(en) voor voornoemde [aangeefster] geboekt en/of
- prijsafspraken met klanten gemaakt en/of
- bijgehouden wat de(prostitutie)inkomsten waren van voornoemde [aangeefster] en/of
- voornoemde [aangeefster] bewogen seksuele handelingen met klanten te ondergaan en/of
- voornoemde [aangeefster] in de gaten gehouden en/of
- de verdiensten van voornoemde [aangeefster] uit de (prostitutie)werkzaamheden aan haar, verdachte en/of haar mededader(s) af laten staan en/of in ontvangst genomen en/of
- aan voornoemde mededader(s) en/of in tegenwoordigheid van en/of tegen voornoemde [aangeefster] medegedeeld dat zij een minimumbedrag moest verdienen per maandag
door welke feiten en/of omstandigheden voor voornoemde [aangeefster] een (afhankelijkheids)situatie is ontstaan waaraan zij zich niet heeft kunnen onttrekken;
Subsidiair:
[verdachte 1] en/of [verdachte 2] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 oktober 2015 tot en met 13 november 2015, althans in of omstreeks de periode van 1 oktober 2015 tot en met 30 november 2015 te Ridderkerk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, te weten [aangeefster], (telkens)
door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitlijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van voornoemde [aangeefster]
en/of
- voornoemde [aangeefster] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan voornoemde [verdachte 1] en/of [verdachte 2] en/of diens mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat voornoemde [aangeefster] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard
en/of
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die ander, te weten voornoemde [aangeefster],
immers heeft voornoemde [verdachte 1] en/of [verdachte 2] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
terwijl voornoemde [verdachte 1] en/of [verdachte 2] en/of diens mededader(s) wist(en) dan wel redelijkerwijs kon(den) vermoeden dat voornoemde [aangeefster] zwakbegaafd was en/of in de opvang zat en/of uit de opvang weg moest en/of geen woonruimte (meer) had en/of schulden had en/of niet over geld kon beschikken en/of over weinig geld beschikte en/of dat voornoemde [aangeefster] een klein sociaal netwerk had
- met voornoemde [aangeefster] een relatie aangegaan en/of
- tegen voornoemde [aangeefster] gezegd dat zij moest werken in de prostitutie ten einde de huur en/of levensonderhoud te betalen en/of
- voornoemde [aangeefster] gebracht naar de plek en/of woning, alwaar zij prostitutiewerkzaamheden moest verrichten en/of
- naaktfoto's en/of sekueel getinte foto's van voornoemde [aangeefster] gemaakt en/of laten maken en/of een of meer advertenties voor voornoemde [aangeefster] aangemaakt en/of aan laten maken voor plaatsing en/of geplaatst op een of meer sekssite(s) en/of de site www.kinky.nl en/of www.sexjobs.nl en/of www.chatgirl.nl onder de naam [werknaam1 aangeefster] en/of [werknaam3 aangeefster] en/of [werknaam2 aangeefster], althans een andere naam en/of
- voornoemde [aangeefster] gevraagd of zij met een sponsje wilde werken als zij ongesteld was en/of
- voor voornoemde [aangeefster] eten en/of kleding en/of condooms en/of
- aan voornoemde [aangeefster] medegedeeld binnen welke tijden zij haar werkzaamheden in de prostitutie moest en/of mocht verrichten en/of
- een of meer klant(en) voor voornoemde [aangeefster] geboekt en/of
- prijsafspraken met klanten gemaakt en/of
- bijgehouden wat de(prostitutie)inkomsten waren van voornoemde [aangeefster] en/of
- voornoemde [aangeefster] bewogen seksuele handelingen met klanten te ondergaan en/of
- voornoemde [aangeefster] in de gaten gehouden en/of
- de verdiensten van voornoemde [aangeefster] uit de (prostitutie)werkzaamheden aan voornoemde [verdachte 1] en/of [verdachte 2] en/of diens mededader(s) af laten staan en/of in ontvangst genomen en/of
- in tegenwoordigheid van en/of tegen voornoemde [aangeefster] medegedeeld dat zij een minimumbedrag moest verdienen per maandag
door welke feiten en/of omstandigheden voor voornoemde [aangeefster] een (afhankelijkheids)situatie is ontstaan waaraan zij zich niet heeft kunnen onttrekken,
bij en/of tot het plegen van welk vorenomschreven misdrijf zij verdachte en/of haar mededader(s) op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 oktober 2015 tot en met 13 november 2015, althans in of omstreeks de periode van 1 oktober 2015 tot en met 30 november 2015 te Ridderkerk en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of inlichtingen en/of middelen heeft verschaft tot het plegen van voornoemde misdrijf door toen en daar in voornoemde periode haar, verdachte's en/of haar mededader's woning ter beschikking te stellen aan voornoemde [verdachte 1] en/of [verdachte 2] en/of diens mededader(s) en/of aan voornoemde [aangeefster] alwaar voornoemde [aangeefster] diens prostitutiewerkzaamheden moest en/of kon verrichten en/of voornoemde [aangeefster] te voorzien van een werktelefoon, welke telefoon zij verdachte van voornoemde [verdachte 1] en/of [verdachte 2] en/of diens mededader(s) had ontvangen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank. Zoals uit het hiernavolgende zal blijken, sluit het hof zich echter voor een groot deel aan bij de overwegingen van de rechtbank.

Voorafgaande overweging

Deze strafzaak komt voort uit het opsporingsonderzoek dat bekend is onder de naam “
Katwilg”. In dit onderzoek is sprake van een aantal verdachten. Ten aanzien van de vijf verdachten [verdachte 1] , [verdachte 3], [verdachte 2], [verdachte 4] en [verdachte 5], wordt gelijktijdig arrest gewezen. De verdachten worden hierna ter bevordering van de leesbaarheid ook aangeduid als [verdachte 1] , [verdachte 3], [verdachte 2], [verdachte 4] en [verdachte 5].

Inleiding en bewijsoverwegingen

Het hof stelt op basis van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Inleiding
Op 19 oktober 2015 heeft op een politiebureau in Zeeland een informatief gesprek mensenhandel plaatsgevonden met de dan 33-jarige [aangeefster], die in een Blijf-van-mijn-lijfhuis (hierna: de Blijf Groep) in Amsterdam verblijft. [aangeefster] heeft in dit informatieve gesprek alsmede in haar latere verhoren verder het volgende verklaard. Via de datingsite Badoo heeft ze een jongen genaamd [voornaam verdachte 1] (zoals later blijkt te zijn: [verdachte 1]) leren kennen. Zij heeft met [verdachte 1] afgesproken, is naar zijn woning toe gegaan en zij hebben daar seks gehad. [aangeefster] heeft [verdachte 1] al bij hun eerste ontmoeting verteld dat zij bij de Blijf Groep verbleef, dat zij problemen had en dat zij schulden had. [verdachte 1] heeft op 29 augustus 2015, een dag nadat zij elkaar hadden ontmoet, aangeboden om [aangeefster] te helpen en heeft haar gevraagd of zij op de Wallen wilde werken. [aangeefster] wilde dat niet waarop [verdachte 1] aangaf, na overleg met [verdachte 3], dat hij ook voor een website kon zorgen. [verdachte 1] heeft [aangeefster] vervolgens voorgesteld aan [verdachte 3]. [verdachte 3] heeft voor [aangeefster] een advertentie aangemaakt op kinky.nl en speurders.nl onder de naam [werknaam1 aangeefster]. [verdachte 1] heeft samen met [verdachte 3] naaktfoto’s gemaakt van [aangeefster] om bij die advertentie te plaatsen. Uit onderzoek naar de advertentie op kinky.nl blijkt dat deze op 31 augustus 2015 is aangemaakt en op 3 september 2015 online is gegaan. Vanaf die dag heeft [aangeefster] als prostituee in de woning van [verdachte 3] in Amsterdam gewerkt. [verdachte 1] en [verdachte 3] boekten klanten voor [aangeefster] en hielden bij wat zij verdiende. [aangeefster] kreeg van [verdachte 1] of [verdachte 3] te horen wanneer er een klant was en zij naar het huis van [verdachte 3] moest komen om de klant te ontvangen. [aangeefster] gaf via WhatsApp na iedere klant aan [verdachte 1] en [verdachte 3] door wat zij had verdiend en gaf haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden vervolgens aan hen af. [aangeefster] heeft zelf nooit iets van dat geld gehouden. [aangeefster] was overdag in de woning van [verdachte 3] en meldde zich elke avond bij de Blijf Groep, alwaar zij de nacht doorbracht. Op 5 oktober 2015 moest [aangeefster] de Blijf Groep verlaten en heeft [verdachte 3] haar aangeboden om bij haar in te trekken. Van 5 tot en met 7 oktober 2015 heeft [aangeefster] verbleven in de woning van [verdachte 3] in Amsterdam. Vanwege een ruzie tussen [verdachte 3] en [aangeefster] heeft [aangeefster] op 7 oktober 2015 haar vader gevraagd haar in Amsterdam op te komen halen. Vervolgens heeft [aangeefster] van 7 oktober tot en met 23 oktober 2015 bij haar ouders verbleven. In de periode dat zij bij haar ouders verbleef, heeft ze altijd contact gehouden met [verdachte 1] via WhatsApp.
Op 18 december 2015 werd [aangeefster] door de politie in Amsterdam uitgenodigd voor een nader verhoor. Uit dit verhoor kwam naar voren dat [aangeefster] door [verdachte 1] naar het verhoor in Amsterdam was gebracht en hij haar daarna weer op zou komen halen. Voorts bleek uit het verhoor dat [aangeefster] op dat moment werkzaam was als prostituee in Rotterdam in de woning van [verdachte 2]. Op een gegeven moment had [verdachte 1] haar verteld dat hij weer een woning en werk voor haar had. Twee dagen later is [aangeefster] naar Rotterdam vertrokken, om een dag later naar Ridderkerk te worden gebracht. [aangeefster] heeft in latere verhoren over de periode in Rotterdam verklaard dat zij samen met [verdachte 2] in de [A-straat] verbleef en later aan de [B-straat]. [verdachte 2] had ook de advertenties voor de sekssites sexjobs.nl, kinky.nl en chatgirl.nl gemaakt, alsmede de foto’s voor die sites. In Rotterdam heeft [aangeefster] gewerkt onder de naam [werknaam3 aangeefster]. [verdachte 2] beantwoordde de telefoon als klanten belden en maakte de afspraken met klanten. [aangeefster] gaf na elke klant aan [verdachte 1] door wat zij had verdiend en gaf het geld dat zij had verdiend met haar prostitutiewerkzaamheden aan hen af. [verdachte 1] en [verdachte 2] hielden de verdiensten bij in een notitieboekje.
Vervolgens werd [aangeefster] op 19 december 2015 nogmaals gehoord. Uit dit verhoor kwam naar voren, evenals uit de daaropvolgende verhoren van [aangeefster], dat zij voorafgaand aan Rotterdam ook in Ridderkerk had verbleven en als prostituee gewerkt in de woning van [verdachte 5] (waar ook [verdachte 4] verbleef), namelijk in de periode van 24 oktober 2015 tot en met 13 november 2015. [aangeefster] heeft over die periode verklaard dat [verdachte 4], op verzoek van [verdachte 1], de advertenties op kinky.nl en speurders.nl aanmaakte en deze ook opwaardeerde. [verdachte 4] heeft ten behoeve van die sekssites seksueel getinte foto’s van [aangeefster] laten maken. [aangeefster] werkte in Ridderkerk als prostituee onder de naam [werknaam2 aangeefster]. Verder heeft [aangeefster] verklaard dat ze ook in Ridderkerk [verdachte 1] en [verdachte 2] na elke klant liet weten wat zij had verdiend en dat zij op hun beurt bijhielden wat de inkomsten van [aangeefster] waren. [aangeefster] deed het verdiende geld in een enveloppe. [verdachte 1] kwam één keer in de week het geld ophalen. [aangeefster] heeft verklaard dat [verdachte 2] van [verdachte 1] in Ridderkerk op haar heeft moeten passen.
Dat [aangeefster] in de periode vanaf 3 september 2015 tot en met 18 december 2015 achtereenvolgens in Amsterdam, Ridderkerk en Rotterdam in de prostitutie heeft gewerkt en dat [verdachte 4], [verdachte 1], [verdachte 3] en [verdachte 2] hierbij in meer of mindere mate betrokken zijn geweest, staat niet ter discussie. De vraag in de onderhavige zaak is of [verdachte 4] zich, in de periode van 24 oktober 2015 tot en met 13 november 2015 in Ridderkerk, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, dan wel als medeplichtige, schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [aangeefster] in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 1en 4 Sr.
Bewijs
Het hof acht bewezen dat [verdachte 4] zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [aangeefster] in de periode van 24 oktober 2015 tot en met 13 november 2015 in Ridderkerk, met dien verstande dat zij zich gedurende die periode, tezamen en in vereniging met [verdachte 1] en [verdachte 2], schuldig heeft gemaakt aan het bepaalde in artikel 273f, eerste lid, sub 1 en sub 4 Sr. Het hof grondt zijn beslissing dat [verdachte 4] het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de in bijlage opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van artikel 273f Sr
Artikel 273f, eerste lid, sub 1 en sub 4 Sr
Dwangmiddelen
Naar het oordeel van het hof heeft [verdachte 4] zich met haar mededaders jegens [aangeefster] bediend van de onder artikel 273f, eerste lid, sub 1 Sr genoemde middelen misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.
Misleiding
Bij misleiding gaat het erom dat de verdachte het slachtoffer een doelbewust foute voorstelling van zaken geeft. Het hof is van oordeel dat hiervan in de onderhavige zaak sprake is. [verdachte 1] heeft [aangeefster], in strijd met de waarheid, voorgespiegeld dat hij een relatie met haar had, dat hij haar wilde helpen om haar schulden af te betalen en dat hij met het verdiende geld samen met haar een toekomst wilde opbouwen. [aangeefster] vertrouwde [verdachte 1] volledig en zag [verdachte 2] als haar vriendin.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat [verdachte 1] en [verdachte 2] andere plannen hadden met [aangeefster] en dat [verdachte 4] daaraan in belangrijke mate heeft bijgedragen. Het plan was namelijk om [aangeefster], nadat zij naar haar ouders was teruggekeerd op 7 oktober 2015, wederom in de prostitutie te laten werken. [verdachte 4] en [verdachte 5] hebben de woning van [verdachte 5] aan [verdachte 2] en [aangeefster] beschikbaar gesteld. [aangeefster] kon daar verblijven en kon haar prostitutiewerkzaamheden daar verrichten. [verdachte 1] had de (financiële) afspraken met [verdachte 4] gemaakt. [aangeefster] werd daar niet bij betrokken. [verdachte 4] bemoeide zich vervolgens met het aanmaken van een seksadvertentie op sekssites, het opwaarderen van die advertentie, het maken van seksueel getinte foto’s en het maken van afspraken met klanten. In een appgesprek van 29 oktober 2015 vroeg [verdachte 4] aan [verdachte 1] of [aangeefster] moest werken, ook als zij ongesteld was. Voorts gaf [verdachte 4] hem de werktijden van [aangeefster] door en wanneer zij afspraken had staan. Over het prostitutiewerk van [aangeefster] had [verdachte 4] dus contact met [verdachte 1] , en niet met [aangeefster] zelf. Later op dezelfde dag als de dag waarop [verdachte 4] aan [verdachte 1] had gevraagd of [aangeefster] moest werken als zij ongesteld was, appte [verdachte 1] aan [aangeefster] dat hij net [verdachte 4] had gesproken, dat iedereen nu wat beter op de hoogte was en dat [verdachte 4] [aangeefster] leidde en de kostenadministratie deed, alsmede dat [verdachte 2] de ‘back-up’ voor [verdachte 1] was. In een ander gesprek appte [verdachte 1] aan [verdachte 4] dat [verdachte 4] moest zeggen wat er moest gebeuren, dat [verdachte 4] dat aan hem moest melden, dat hij het aan haar (het hof begrijpt: [aangeefster]) zou uitleggen en haar toestemming zou laten geven en op haar in zou praten, en dat het dan allemaal wat soepeler zou gaan. [verdachte 4] appte vervolgens terug dat ze dit begreep en dat dit goed was.
[verdachte 4] wist dat [aangeefster] verstandelijk beperkt was, dat zij psychische problemen had en dat zij verliefd was op [verdachte 1]. Hieruit, alsmede uit de hiervoor aangehaalde gesprekken, blijkt dat [verdachte 4] op de hoogte was van de afhankelijkheid van [aangeefster] van [verdachte 1]. [verdachte 4] besprak zelfs met [verdachte 1] hoe hij dusdanig op [aangeefster] zou inpraten, dat [aangeefster] zou doen wat [verdachte 4] wilde dat [aangeefster] deed in verband met haar prostitutiewerkzaamheden. Gelet op dit alles wist [verdachte 4] dat [aangeefster] niet haar eigen keuzes maakte en dat zij door [verdachte 1] werd misleid. De omstandigheid dat [aangeefster] haar geld afstond, onderstreept dit nog eens.
Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
Bij misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht gaat het om een geobjectiveerd bestanddeel waardoor bescherming wordt geboden aan hen die in een uitbuitingssituatie werkzaam zijn. Het hof neemt als uitgangspunt dat aan dit bestanddeel is voldaan indien de prostituee verkeert of komt te verkeren in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een ‘mondige prostituee’ in Nederland pleegt te verkeren.
In de onderhavige zaak is van deze situatie sprake geweest. Een eerste omstandigheid is dat [aangeefster] zodanig verliefd was op [verdachte 1] (zij zag hem als “een engel gestuurd door God”) , dat zij daardoor kennelijk bereid was naar de uitdrukkelijke wens van [verdachte 1] te (blijven) werken in de prostitutie, het door haar verdiende geld aan hem en aan de mededaders af te staan en door hen te laten beheren en alles geloofde wat hij haar vertelde.
Een tweede omstandigheid is dat [aangeefster] zwakbegaafd en beïnvloedbaar is. [aangeefster] wilde [verdachte 1] niet kwijt als haar vriend en deed daarom alles om te voorkomen dat hij haar zou verlaten. Een derde omstandigheid is dat [aangeefster] van [verdachte 1] geen contacten mocht onderhouden met anderen dan met hem, zijn mededaders en haar ouders en dat zij dus een klein sociaal netwerk had. Deze omstandigheden tezamen leveren een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht op, waaraan [aangeefster] geen weerstand kon bieden.
[verdachte 4] was op de hoogte van het overwicht dat [verdachte 1] op haar had en heeft daar misbruik van gemaakt. Dit blijkt ook uit de verklaring van [verdachte 4] bij de politie van 2 maart 2016, waarin zij heeft verklaard dat [aangeefster] haar had verteld dat [verdachte 1] haar bankpas had en dat alles weg was van haar bank en dat [voornaam verdachte 1] daar zijn rijlessen van moest betalen.
Misbruik van een kwetsbare positie
Met een kwetsbare positie wordt een situatie bedoeld waarin de betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. De keuzemogelijkheden voor het slachtoffer ontbreken of zijn verminderd. Ook hiervan is naar het oordeel van het hof sprake geweest. [aangeefster] is zoals gezegd zwakbegaafd, was verliefd op [verdachte 1], vertrouwde hem volledig en wilde haar schulden afbetalen en een toekomst met [verdachte 1] opbouwen. Ook de omstandigheid dat zij niet over een eigen woonruimte beschikte, bij [verdachte 5] en [verdachte 4] heeft ingewoond en een klein sociaal netwerk had, dragen bij aan het oordeel dat [aangeefster] zich in een kwetsbare positie bevond ten aanzien van [verdachte 1] en de mededaders en dat [verdachte 4] hiervan op de hoogte was.
Handelingen
Het hof is van oordeel dat uit het hiervoor overwogene tevens volgt dat [verdachte 4] met haar mededaders met voornoemde middelen [aangeefster] heeft gehuisvest.
Oogmerk van uitbuiting van [aangeefster]
Mensenhandel is gericht op uitbuiting. In relatie tot de seksindustrie spreken de wetgever en de Hoge Raad van een uitbuitingssituatie indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat het oogmerk van uitbuiting is bewezen en dat [aangeefster] in een uitbuitingssituatie verkeerde. Zoals hiervoor is overwogen, kan op grond van de bewijsmiddelen worden vastgesteld dat [verdachte 4] door misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie [aangeefster] heeft gehuisvest. Van omstandigheden vergelijkbaar met de situatie waarin een mondige prostituee verkeert, is dus geen sprake.
Naar het oordeel van het hof verkeerde [aangeefster] in een uitbuitingssituatie. Het hof heeft daarbij acht geslagen op de aard van de werkzaamheden, te weten: prostitutie, het feit dat er sprake is van een afhankelijkheidssituatie door schulden en het ontbreken van onderdak, een onwaarachtige relatie met [verdachte 1] en vriendschap met [verdachte 2] en het feit dat zij vrijwel niets van haar verdiensten heeft overgehouden. [aangeefster] kreeg af en toe wat zakgeld om iets voor zichzelf te kopen, maar moest hier om vragen en kon zelf dus niet vrijelijk over haar geld beschikken.
Dat [verdachte 4] het oogmerk op uitbuiting had bij het huisvesten van [aangeefster], volgt uit de omstandigheid dat zij degene was die [aangeefster], met de wetenschap dat zij werd uitgebuit, in de woning van [verdachte 5] waar zij ook verbleef, haar prostitutiewerkzaamheden liet verrichten. Voorts volgt dit uit de omstandigheid dat in ieder geval de bedoeling was dat [verdachte 4] hier ook geld voor zou krijgen, zoals blijkt uit diverse appberichten, waaronder het bericht van [verdachte 2] aan [verdachte 1] dat als [aangeefster] in een kamer zit, [verdachte 1] geen “[voornaam verdachte 4] hoofdpijn” heeft en niets hoeft in te leveren. Voorts blijkt dit uit de omstandigheid dat [verdachte 4] met [verdachte 1] overleg heeft gevoerd over de prostitutiewerkzaamheden van [aangeefster] en over hoe [verdachte 1] op [aangeefster] zou inpraten om [aangeefster] te laten doen wat [verdachte 4], en ook [verdachte 1], wilde.
Medeplegen
Bij de beantwoording van de vraag wanneer de samenwerking tussen de verdachte en mededaders zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen kan worden gesproken moeten de concrete omstandigheden van het geval worden beoordeeld. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen – bijvoorbeeld in de vorm van "in vereniging" – een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving.
Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Toegepast op deze zaak komt het hof tot de volgende beoordeling.
Ten aanzien van de samenwerking tussen [verdachte 4], [verdachte 1] en [verdachte 2] gedurende de periode in Ridderkerk leidt het hof uit de bewijsmiddelen af dat zij er gezamenlijk voor hebben gezorgd dat [aangeefster] in de woning waar [verdachte 4] en [verdachte 5] woonden, kon verblijven en zij daar haar prostitutiewerkzaamheden weer kon oppakken. [verdachte 4] heeft samen met [verdachte 5] de woning beschikbaar gesteld voor [verdachte 1], [verdachte 2] en [aangeefster].
Om [aangeefster] in deze woning te laten werken en wonen heeft [verdachte 4], zoals hiervoor overwogen, afspraken gemaakt en overleg gevoerd met [verdachte 1] en - via [verdachte 1] - met [verdachte 2]. [verdachte 4] voerde dit overleg niet met [aangeefster] zelf. Kennelijk zag zij haar niet als ‘mondige prostituee’ die haar eigen zaakjes regelde.
[verdachte 4] heeft zaken voor [aangeefster] geregeld zoals het aanmaken van een advertentie op een sekssite en het maken van seksueel getinte foto’s ten behoeve van die site. [verdachte 4] heeft klanten voor [aangeefster] geboekt en prijsafspraken met klanten gemaakt. Daarnaast heeft zij [aangeefster] meegedeeld binnen welke uren zij haar werkzaamheden in de woning mocht verrichten. [verdachte 4] heeft bij de uitbuiting van [aangeefster] niet een hoofdrol gespeeld, maar daaraan in de periode Ridderkerk wel een essentiële bijdrage geleverd.
Het hof is van oordeel dat uit het voorgaande blijkt dat [verdachte 4] op een zodanige wijze met [verdachte 1] en [verdachte 2] heeft samengewerkt, dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking en een dusdanige bijdrage aan het delict dat sprake is van medeplegen. Zonder de bijdrage van [verdachte 4] had de uitbuiting van [aangeefster] in Ridderkerk niet kunnen plaatsvinden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 24 oktober 2015 tot en met 13 november 2015, te Ridderkerk, tezamen en in vereniging met anderen, [aangeefster], telkens door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft gehuisvest, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van voornoemde [aangeefster]
en
- voornoemde [aangeefster] heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard dan wel handelingen heeft ondernomen waarvan verdachte en verdachtes mededaders wisten dat voornoemde [aangeefster] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard,
immers heeft zij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) dat voornoemde [aangeefster] zwakbegaafd was en/of geen woonruimte (meer) had en/of schulden had en/of dat voornoemde [aangeefster] een klein sociaal netwerk had
- voornoemde [aangeefster] gebracht naar een woning, alwaar zij prostitutiewerkzaamheden moest verrichten en
- naaktfoto's en seksueel getinte foto's van voornoemde [aangeefster] gevraagd aan een mededader en gemaakt en advertenties voor voornoemde [aangeefster] aangemaakt voor plaatsing en geplaatst op een of meer sekssite(s) onder een andere naam en
- voor voornoemde [aangeefster] een werktelefoon geregeld en
- bijgehouden wat de prostitutieinkomsten waren van voornoemde [aangeefster] en
- voornoemde [aangeefster] bewogen seksuele handelingen met klanten te ondergaan en
- voornoemde [aangeefster] in de gaten gehouden.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals opgenomen in de aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
mensenhandel, terwijl het in artikel 273f, eerste lid onder 1° van het Wetboek van Strafrecht omschreven feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
mensenhandel, terwijl het in artikel 273f, eerste lid onder 4° van het Wetboek van Strafrecht omschreven feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 165 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast zijn als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij Emergis Verslavingsreclassering en een behandelverplichting bij Emergis GGZ of soortgelijke ambulante zorg opgelegd, waarbij voornoemde instelling opdracht is gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft verzocht een taakstraf, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer drie weken schuldig gemaakt aan het samen met anderen uitbuiten van een kwetsbare, verstandelijk beperkte vrouw, die te kampen had met psychiatrische problemen en schulden.
Het slachtoffer was reeds enkele weken in de prostitutie werkzaam in Amsterdam en werd seksueel uitgebuit door de mededaders [verdachte 3] en [verdachte 1]. Op [verdachte 1] was het slachtoffer hevig verliefd. [verdachte 1] liet haar in de waan samen een mooie toekomst te hebben. Na de Amsterdamse periode werd zij naar Ridderkerk gebracht om aldaar als prostituee aan het werk te gaan. Op het moment dat het slachtoffer in Ridderkerk aankwam, kwam de verdachte in beeld.
De verdachte is met de mededaders gaan samenwerken om verdere seksuele exploitatie van het slachtoffer mogelijk te maken. De verdachte heeft het vertrouwen van het slachtoffer gewonnen en heeft haar in de woning van haar (toenmalige) partner onderdak geboden en een plaats geregeld waar zij aan het werk kon. De verdachte maakte voorts seksueel getinte foto’s van het slachtoffer, was betrokken bij het plaatsen van advertenties op sekssites en het opwaarderen ervan en maakte afspraken voor het slachtoffer met klanten. Voorts communiceerde zij met de mededader [verdachte 1] over de vraag of het slachtoffer tijdens haar ongesteldheid moest werken. Zij gaf daarnaast aan [verdachte 1] door wanneer het slachtoffer afspraken met klanten had staan.
Door de verdachte en haar mededaders is ogenschijnlijk gewetenloos misbruik gemaakt van de blinde verliefdheid van het slachtoffer op de mededader [verdachte 1]. Door haar psychiatrische problemen (borderline, angstaanvallen en psychoses), kan het slachtoffer niet altijd de gevolgen overzien of inschatten, vertrouwt ze mensen snel en bevond zich op het moment dat zij de verdachte leerde kennen in een Blijf van mijn lijf-huis in verband met geweld in een eerdere relatie. De verdachte heeft, wetende van deze problematiek, op flagrante wijze misbruik gemaakt van de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer, door mee te werken aan de seksuele uitbuiting en daar een belangrijke faciliterende rol in te hebben. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan, reeds nu de ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten in het algemeen een langdurige en ernstige psychische nasleep van het gebeurde kunnen ondervinden, zoals in casu (blijkens het ter terechtzitting in hoger beroep uitgeoefende spreekrecht) ook is gebeurd. De verdachte heeft er op geen enkele wijze blijk van gegeven zich bewust te zijn van de ernst van haar gedragingen en de gevolgen daarvan.
Over de verdachte zijn meerdere reclasseringsrapportages uitgebracht. Beschreven wordt dat de verdachte een kwetsbare en belaste vrouw is die in het recente verleden te kampen heeft gehad met een alcohol- , drugs- en medicijnverslaving. Thans heeft zij nog financiële problemen. In 2017 heeft zij een klinische behandeling ondergaan in de GGZ-instelling De Hoop. Deze behandeling werd gevolgd door een ambulante behandeling gericht op de verslavingsproblematiek en een PTSS.
De verdediging heeft ter terechtzitting in aanvulling op de reclasseringsrapportages naar voren gebracht dat de persoonlijke groei van de verdachte inmiddels is verbeterd ten opzichte van het moment waarop het laatste rapport is uitgebracht. Uit recente informatie van De Hoop blijkt dat de verdachte hard heeft gewerkt aan zelfstandigheid en meer rust in haar leven. Ze ondergaat nog immer ambulante behandeling bij De Hoop, waar wordt gewerkt aan haar beïnvloedbaarheid en impulsiviteit. De referent van De Hoop vreest dat indien de verdachte detentie zou moeten ondergaan, zij de grip op haar leven zal verliezen en de opgebouwde zelfstandigheid teniet wordt gedaan.
Het hof is van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het misdrijf, te weten mensenhandel van een kwetsbare persoon, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Het hof heeft bij de beraadslaging het door de verdediging aangevoerde betrokken, maar is van oordeel dat voor een misdrijf als het onderhavige een taakstraf, zoals voorgesteld door de verdediging, geen passende modaliteit is, ook niet indien dit gecombineerd zou worden met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit zou niet alleen met betrekking tot de algemene preventie een onjuist precedent scheppen, maar ook geen recht doen aan het leed dat het slachtoffer is aangedaan.
In strafmatigende zin heeft het hof rekening gehouden met de relatief korte periode waarin de uitbuiting heeft plaatsgehad en de ten opzichte van haar mededaders mildere rol die de verdachte in de uitbuiting heeft gehad, zoals blijkt uit de verklaring van het slachtoffer.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte, blijkens een haar betreffend uittreksel justitiële documentatie van 19 augustus 2019, weliswaar eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen ter zake van een misdrijf, maar zal dit niet in strafverzwarende zin bij de strafoplegging betrekken, nu dit een oud feit betreft dat overigens niet soortgelijk is aan het onderhavige.
Het hof acht gezien de bovenomschreven ernst van het feit, de aard en omvang van de betrokkenheid van de verdachte, haar persoonlijke situatie en gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt opgelegd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden en zal dit de verdachte dan ook opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat de benadeelde partij niet in haar vordering kan worden ontvangen vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair is verzocht de benadeelde partij in haar vordering ten aanzien van het materiële deel niet-ontvankelijk te verklaren, nu niet blijkt dat de verdachte heeft gedeeld in de opbrengsten van de uitbuiting van de benadeelde partij en evenmin blijkt welk bedrag de verdachte in dat geval zou hebben ontvangen. Behandeling van de vordering zou in zoverre een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Voorts is verzocht de benadeelde partij in haar vordering ten aanzien van het immateriële deel niet-ontvankelijk te verklaren, nu niet is gebleken dat, althans in hoeverre, de gevorderde schade in rechtstreeks verband staat met het handelen van de verdachte. Een gedegen onderzoek hiernaar zou volgens de verdediging een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Meer subsidiair is bepleit de vordering met betrekking tot de immateriële schade te matigen.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij
hoofdelijk dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 4.731,54 (bestaande uit € 1.270,00 aan materiële schade en uit € 3.461,54 aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het oordeel van het hof
De benadeelde partij [aangeefster] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde tot een bedrag van € 20.500,00
,bestaande uit immateriële schade (€ 15.000,00) en materiële schade (€ 5.500,00), vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 3.461,54, met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Tevens is de wettelijke rente gevorderd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.500,00 aan materiële schade en tot een bedrag van € 3.461,54 aan immateriële schade. De vordering is – anders dan gesteld door de verdediging – voldoende onderbouwd en de behandeling van de vordering levert in haar totaliteit geen onevenredige belasting van het strafgeding op. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
De schade wordt op na te melden wijze – overeenkomstig de overwegingen van de rechtbank – gewaardeerd.
Het hof gaat bij het bepalen van de door de benadeelde partij geleden materiële en immateriële schade uit van de volgende drie periodes. Hoewel er aanwijzingen zijn dat op meer dagen is gewerkt gaat het hof schattenderwijs uit van vijf werkdagen per week.
Periodes
  • de periode in Amsterdamvan 29 augustus 2015 tot en met 7 oktober 2015 (afgerond 5 weken). Het aantal door de benadeelde partij gewerkte dagen wordt door het hof, uitgaande van 5 werkdagen per week, geschat op 25 dagen;
  • de periode in Ridderkerkvan 24 oktober 2015 tot en met 13 november 2015 (3 weken). Het aantal door de benadeelde partij gewerkte dagen wordt door het hof, uitgaande van 5 werkdagen per week, geschat op 15 dagen en
  • de periode in Rotterdamvan 14 november 2015 tot en met 18 december 2015 (5 weken). Het aantal door de benadeelde partij gewerkte dagen wordt door het hof, uitgaande van 5 werkdagen per week, geschat op 25 dagen.
Vordering tot materiële schade
Inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden
In de vordering tot materiële schadevergoeding wordt ervan uitgegaan dat de benadeelde partij per dag een minimumbedrag van € 100,00 moet hebben verdiend. Het hof sluit zich hierbij aan en benadrukt dat het gevorderde bedrag van € 100,00 per dag een schatting is op het minimum en dat het ervan uitgaat dat de benadeelde partij meer inkomsten uit prostitutie moet hebben gegenereerd. De vordering is voor het maken van deze schatting voldoende onderbouwd.
Voor de periode in Ridderkerk betekent dit dat de benadeelde partij 15 (dagen) x € 100,00 = € 1.500,00 heeft verdiend en dat zij deze verdiensten aan de verdachte en haar mededaders heeft afgestaan. Dit bedrag ligt naar het oordeel van het hof dan ook voor toewijzing gereed en acht de verdachte hoofdelijk met haar mededaders aansprakelijk. Het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten op 13 november 2015.
Vordering tot immateriële schade
De benadeelde partij heeft € 15.000,00 aan immateriële schade gevorderd. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de benadeelde partij in haar vordering ten aanzien van de immateriële schade overweegt het hof dat – wat er ook zij van de door de verdediging gestelde mogelijke predispositie dan wel pre-existentiële klachten van de benadeelde partij, aannemelijk is dat haar problematiek door de bewezen verklaarde feiten is verergerd. De vordering is naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd. Rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, acht het hof de vordering ook billijk en derhalve voor toewijzing vatbaar.
Uitgaande van de hiervoor gehanteerde periodes komt het hof tot de volgende conclusie.
Voor de
periode in Ridderkerkgeldt dat 3/13 van € 15.000,00, zijnde € 3.461,54 voor toewijzing vatbaar is. Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich in deze periode samen met [verdachte 1] en [verdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. Het hof acht derhalve zowel de verdachte als [verdachte 1] en [verdachte 2] hoofdelijk aansprakelijk voor dit bedrag. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten op 13 november 2015.
Conclusie gehele vordering
Het hof stelt het totaal toe te wijzen schadevergoedingsbedrag vast op € 4.961,54. De verdachte is hiervoor hoofdelijk aansprakelijk met haar mededaders, zoals hierboven is weergegeven.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing tot vrijspraak ter zake van het primair ten laste gelegde met betrekking tot artikel 273f, eerste lid, sub 6 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.961,54 (vierduizend negenhonderdeenenzestig euro en vierenvijftig cent), waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.961,54 (vierduizend negenhonderdeenenzestig euro en vierenvijftig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
59 (negenenvijftig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 13 november 2015.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. S.M.M. Bordenga en mr. C. Fetter, in tegenwoordigheid van mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 september 2019.