ECLI:NL:GHAMS:2019:3604

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2019
Publicatiedatum
7 oktober 2019
Zaaknummer
23-004274-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake diefstal met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 19 november 2018. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor diefstal met geweld. De tenlastelegging omvatte twee diefstallen: de eerste op 7 juli 2018 te Haarlem van elektrische tandenborstels, waarbij geweld werd gebruikt tegen een beveiliger, en de tweede op 11 juli 2018 van een damesfiets. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 20 september 2019 en het onderzoek in eerste aanleg.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de tandenborstels en de fiets, en heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof heeft daarbij overwogen dat de verdachte geen respect heeft getoond voor andermans eigendommen en dat de gepleegde feiten financiële schade met zich meebrachten. De rechtbank had eerder een voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd, maar het hof oordeelde dat deze maatregel in het licht van een andere onherroepelijke veroordeling geen doel meer diende. De op te leggen straf is gebaseerd op de artikelen 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004274-18
datum uitspraak: 4 oktober 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 19 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-143972-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 07 juli 2018 te Haarlem een of meerdere elektrische tandenborstel(s), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [winkel], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer 1] vast te pakken en/of hard te duwen;
2.
hij op of omstreeks 11 juli 2018 te Haarlem een damesfiets (Cortina), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 7 juli 2018 te Haarlem elektrische tandenborstels toebehorend aan [winkel], heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer 1] vast te pakken en hard te duwen;
2.
hij op 11 juli 2018 te Haarlem een damesfiets (Cortina), toebehorend aan [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld onder 3.2. in het vonnis waarvan beroep.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank heeft voorts gelast dat de verdachte wordt geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren, welke maatregel niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte voor het einde van de proeftijd de gestelde algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Zoals ook door de rechtbank is overwogen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van drie elektrische tandenborstels, waarbij de verdachte geweld tegen een beveiliger, die hem op heterdaad heeft betrapt, heeft gebruikt. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een fiets. Dit zijn hinderlijke feiten die doorgaans financiële schade met zich brengen. Door zijn handelen heeft verdachte er bovendien blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
In eerste aanleg heeft de rechtbank, gelet op de inhoud van diverse rapportages over de verdachte en hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht, beslist om naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Inmiddels is in een andere strafzaak bij onherroepelijk vonnis aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd. De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat daarmee de toegevoegde waarde van de in de onderhavige strafzaak in eerste aanleg opgelegde voorwaardelijke ISD-maatregel is weggevallen. De advocaat-generaal deelt de visie van de raadsman van de verdachte.
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat de oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel aan de verdachte in de onderhavige strafzaak geen enkel doel meer dient en dat kan worden volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf van na te melden duur.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. R.D. van Heffen en mr. S.J. Riem, in tegenwoordigheid van
mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 oktober 2019.
=========================================================================
[…]