Uitspraak
1.Procesverloop
2.Inhoud van het verzoek
3.Beoordeling van het verzoek
- het onder 1 verzochte tot een bedrag van € 6.071,18;
- het onder 2 verzochte tot een bedrag van € 98,00;
- het onder 3 verzochte tot een bedrag van € 550,00.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 oktober 2019 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van verzoeker, ingediend op 21 mei 2019, met betrekking tot de toekenning van een schadevergoeding op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoek betreft kosten die zijn gemaakt in verband met rechtsbijstand en reiskosten in het kader van een strafzaak met parketnummer 23-002604-18. De advocaat-generaal heeft op 9 juli 2019 het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt, waarna het hof op 26 september 2019 de advocaat-generaal en de waarnemend advocaat van verzoeker, mr. J. Coumans, heeft gehoord in een openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer. Verzoeker zelf is niet verschenen.
Het verzoek omvat een vergoeding voor rechtsbijstandskosten van € 6.071,18, reiskosten van € 294,00 en kosten voor de verzoekschriftprocedure van € 550,00. Het hof heeft vastgesteld dat de strafzaak op 29 maart 2019 is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De toekenning van schadevergoeding is afhankelijk van de gronden van billijkheid, zoals bepaald in artikel 90, eerste lid, Sv. Het hof heeft geoordeeld dat gronden van billijkheid aanwezig zijn voor de toekenning van een vergoeding voor de rechtsbijstandskosten en een deel van de reiskosten, maar heeft het verzoek om vergoeding van reiskosten voor bezoeken aan de raadsman afgewezen.
Uiteindelijk heeft het hof besloten om verzoeker een totale schadevergoeding van € 6.719,18 toe te kennen, bestaande uit de goedgekeurde kosten. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken tijdens de openbare zitting van het hof.