ECLI:NL:GHAMS:2019:4033

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2019
Publicatiedatum
11 november 2019
Zaaknummer
23-002815-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis inzake poging tot diefstal in vereniging door middel van woninginbraak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot diefstal in vereniging door middel van een woninginbraak, gepleegd op 20 februari 2017. De raadsman van de verdachte heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte zich samen met een ander naar de woning had begeven, het keukenraam had geforceerd en de woning had doorzocht. De getuigenverklaringen werden als voldoende betrouwbaar beschouwd, ondanks dat de raadsman aanvoerde dat de signalementen te vaag waren. Het hof achtte de verdachte wettig en overtuigend schuldig aan de poging tot diefstal en vernietigde het eerdere vonnis. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van honderdtachtig uren. Daarnaast werd een meldplicht opgelegd als bijzondere voorwaarde. De benadeelde partij, die schade had geleden door de inbraak, kreeg een schadevergoeding van €1.000 toegewezen. Het hof baseerde zijn beslissing op de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte, waarbij rekening werd gehouden met zijn persoonlijke situatie en de noodzaak om recidive te voorkomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002815-18
datum uitspraak: 8 november 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-215141-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 oktober 2019.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 20 februari 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit woning (gelegen aan de [adres 2]) heeft weggenomen een of meerdere geldbedragen en/of een of meerdere (overige) goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in lk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking
en/of
hij op of omstreeks 20 februari 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om uit een woning (gelegen aan de [adres 2]) een of meerdere geldbedragen en/of een of meerdere (overige) goederen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
- zich heeft begeven naar voornoemde woning en/of
- ( vervolgens) een/het (keuken)raam van voornoemde woning heeft geforceerd, althans heeft vernield en/of
- ( vervolgens) voornoemde woning heeft betreden en/of
- ( vervolgens) voornoemde woning heeft doorzocht;
subsidiair:
hij op of omstreeks 20 februari 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, de [adres 2], bij een ander, te weten bij [slachtoffer], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader(s), in gebruik wederrechtelijk is/zijn binnengedrongen;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 20 februari 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk één of meerdere ramenkozijnen en/of één of meerdere lamellen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft/hebben vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen.
Het hof leest voorts het primair cumulatief/alternatief tenlastegelegde in samenhang met de overige tekst van het primair tenlastegelegde, waaruit volgt dat daaronder mede is begrepen het gedeelte: “waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking”.
De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep – kort weergegeven – aangevoerd dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daarbij in het bijzonder aangevoerd dat de door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] gegeven signalementen te onduidelijk en te algemeen zijn om de verdachte te koppelen aan het ten laste gelegde. Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat de verdachte niet bij de woning is aangetroffen en dat het gegeven dat de verdachte wegrende voor de politie niet als redengevend bewijs kan gelden.
Het hof overweegt als volgt.
Getuige [getuige 1] stelt in zijn verklaring bij de politie dat zijn vrouw – het hof begrijpt: getuige [getuige 2] – hem attendeerde op een mogelijke woninginbraak. Hierop is hij naar de woning van zijn overburen (het hof begrijpt: [adres 2]) gelopen. Hij zag hier licht in de woning branden en hij zag schade aan een raam. Nadat hij terug was gelopen naar getuige [getuige 2] zag hij vervolgens twee personen via hetzelfde raam de woning van zijn overburen verlaten en weglopen in de richting van de kerk. Getuige [getuige 2] heeft in gelijke zin verklaard.
Kort daarop zagen inmiddels gewaarschuwde verbalisanten twee jongens lopen op hemelsbreed 100 meter afstand, komende vanuit de richting van de woning van de aangever en gaande in de richting van de kerk. De verbalisanten stelden vast dat de jongens voldeden aan de opgegeven signalementen. Bij het zien van de verbalisanten zijn de jongens vervolgens weggerend. Een van de verbalisanten heeft gerelateerd dat hij zag dat een van die jongens de [straat] in rende. In deze straat werd de verdachte enkele minuten later door andere verbalisanten aangetroffen in de bosjes. De verbalisant die de jongens had zien wegrennen, herkende de verdachte als een van de jongens die hij aanvankelijk had aangetroffen op zo’n 100 meter van het huis van de aangever.
Het hof is van oordeel dat uit het bovenstaande volgt dat de verdachte een van de personen was die heeft gepoogd in te breken in de woning. Dat het door de getuigen opgegeven signalement van de verdachte te algemeen zou zijn doet daaraan niet af, mede gelet op het korte tijdsbestek tussen de waarnemingen van de getuigen en die van de ter plaatse gekomen verbalisanten.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 februari 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om uit een woning (gelegen aan de [adres 2]) een of meerdere goederen, die geheel of ten dele toebehoorden aan [slachtoffer], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak:
- zich heeft begeven naar voornoemde woning en
- vervolgens het keukenraam van voornoemde woning heeft geforceerd en
- vervolgens voornoemde woning heeft betreden en voornoemde woning heeft doorzocht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair cumulatief/alternatief bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast heeft de politierechter bijzondere voorwaarden gesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht een lagere straf op te leggen dan de politierechter heeft gedaan, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal, door middel van een woninginbraak. Een woninginbraak tast het eigendomsrecht van de gedupeerde aan en veroorzaakt materiële schade. Bovendien vormt een dergelijk misdrijf een inbreuk op de privacy en tasten dergelijke feiten het gevoel van veiligheid in de eigen woning aan, terwijl feit van algemene bekendheid is dat ook omwonenden in geval van een woninginbraak gevoelens van onveiligheid ervaren.
Het hof heeft acht geslagen op de straf die bij een woninginbraak pleegt te worden opgelegd, welke straf zijn weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De oriëntatiepunten rechtvaardigen in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Het hof houdt rekening met het feit dat uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 oktober 2019 volgt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Daarnaast houdt het hof er in strafmatigende zin rekening mee dat het hier om een poging gaat en dat de verdachte een zinvolle dagbesteding lijkt te hebben gevonden in de vorm van een opleiding. Het hof ziet onder ogen dat deze (voorgenomen) dagbesteding nog wel in de kinderschoenen staat. Een onvoorwaardelijk op te leggen vrijheidsstraf zou dit proces kunnen doorkruisen, hetgeen onwenselijk wordt geacht. Naast de voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, acht het hof, alles afwegende, een taakstraf van honderdtachtig uren passend en geboden. Gezien de ernst van dit feit kan, naar het oordeel van het hof, niet worden volstaan met het door de advocaat-generaal gevorderde aantal uren. Daarmee is gegeven dat een lagere straf – zoals door de verdediging bepleit – niet aan de orde is.
Blijkens een reclasseringsrapportage van 14 maart 2018 worden bijzondere voorwaarden geadviseerd om afglijding van de verdachte richting de criminaliteit te voorkomen. De reclassering heeft echter geen volledig advies kunnen vormen, aangezien de verdachte het ten laste gelegde ontkent.
Het hof acht de informatie in het reclasseringsrapport onvoldoende om dezelfde bijzondere voorwaarden te stellen als in eerste aanleg zijn opgelegd. Wel acht het hof – mede als stimulans voor verdachte om structureel te komen tot een zinvolle dagbesteding en bovendien om (verdere) afglijding richting criminaliteit te voorkomen – een meldplicht als bijzondere voorwaarde geïndiceerd.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000,00 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De vordering is niet inhoudelijk betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is – hoofdelijk met de medeverdachte – tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich
binnen 7 (zeven) dagen na het onherroepelijk worden van dit arrestbij Reclassering Nederland op het adres [adres 3] te melden. De veroordeelde blijft zich gedurende de proeftijd melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro), bestaande uit € 1.000,00 (duizend euro) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro), bestaande uit € 1.000,00 (duizend euro) materiële, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 februari 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. P.F.E. Geerlings en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 november 2019.
mr. A.C. Huisman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]