ECLI:NL:GHAMS:2019:4148

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
20 november 2019
Zaaknummer
23-002551-18 en 23-002549-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnissen van de rechtbank Noord-Holland inzake overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen vonnissen van de rechtbank Noord-Holland, die op 13 juli 2018 waren gewezen. De verdachte was aangeklaagd voor het besturen van een motorrijtuig terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De tenlastelegging betrof twee incidenten: op 23 maart 2018 te Hoorn en op 22 maart 2018 te Middenmeer. Het hof heeft de zaken samengevoegd en heeft vastgesteld dat de verdachte op beide data wist dat zijn rijbewijs ongeldig was, maar desondanks een auto bestuurde. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voor elk van de twee zaken. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een taakstraf van 40 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week met een proeftijd van twee jaren gevorderd. Het hof heeft de straffen heroverwogen en, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte, besloten om af te zien van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, en een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. De beslissing is genomen op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummers: 23-002551-18 (A) en 23-002549-18 (B)
datum uitspraak: 12 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de onder de parketnummers 96-057395-18 (A) en 96-077255-18 (B) gewezen vonnissen van de rechtbank Noord-Holland van 13 juli 2018 in de strafzaken tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
29 oktober 2019.
Tegen voormelde vonnissen is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Voeging

Het op 13 juli 2018 onder parketnummer 96-057395-18 gewezen vonnis is bij het hof geregistreerd onder parketnummer 23-002551-18 (hierna: zaak A) en het op gelijke datum onder parketnummer 96-077255-18 gewezen vonnis is bij het hof geregistreerd onder parketnummer 23-002549-18 (hierna: zaak B). Het hof heeft op de terechtzitting in hoger beroep van 29 oktober 2019 de voeging van de zaken A en B bevolen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A
hij op of omstreeks 23 maart 2018 te Hoorn terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten Categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Liornestraat, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
Zaak B
hij op of omstreeks 22 maart 2018 te Middenmeer, gemeente Hollands Kroon terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten Categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Rijksweg A7, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnissen waarvan beroep

De vonnissen waarvan beroep zullen worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering en het hof na voeging van de zaken in hoger beroep komt tot één uitspraak.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd met dien verstande dat:
Zaak A:
hij op 23 maart 2018 te Hoorn, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten Categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Liornestraat, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie heeft bestuurd.
Zaak B:
hij op 22 maart 2018 te Middenmeer, gemeente Hollands Kroon, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten Categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Rijksweg A7, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie heeft bestuurd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaken A en B bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaken A en B bewezen verklaarde levert telkens op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaken A en B bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken en voor het in zaak B bewezenverklaarde tot dezelfde straf.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor beide ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft het hof net als de advocaat-generaal verzocht de verdachte een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op twee opeenvolgende dagen een personenauto bestuurd terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De verdachte heeft daarmee blijk gegeven zich weinig gelegen te laten liggen aan een jegens hem in het kader van de verkeersveiligheid uitgevaardigde maatregel, zelfs nadat hij daarop (opnieuw) was aangesproken. Gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, acht het hof de in eerste aanleg uitgesproken straffen in beginsel op hun plaats.
De verdachte is echter bij vonnis van 28 september 2018 in een andere zaak veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk. Hij heeft het onvoorwaardelijk gedeelte van deze straf ondergaan en is nu doende werk te zoeken en zijn leven verder op te bouwen. Om dit niet te doorkruisen, omdat het hof in het verlengde van het bepaalde van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening houdt met die veroordeling en nu de verdachte er op de terechtzitting in hoger beroep eindelijk blijk van heeft gegeven inzicht te hebben in het laakbare van zijn handelen, zal het hof in dit specifieke geval afzien van de oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, conform de vordering van de advocaat-generaal en de wens van de verdediging, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaken A en B ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaken A en B bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O Mooy, mr. J.J.I. de Jong en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
12 november 2019.
=========================================================================
[…]