ECLI:NL:GHAMS:2019:4239

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2019
Publicatiedatum
29 november 2019
Zaaknummer
23-000311-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een melkveebedrijf voor overtredingen van de Wet Dieren met betrekking tot het onthouden van water en medische zorg aan dieren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, een melkveebedrijf, was veroordeeld voor overtredingen van de Wet Dieren, specifiek voor het onthouden van water aan kalveren en het onthouden van medische zorg aan kreupele dieren. De advocaat-generaal had een geldboete van € 6.000 geëist, waarvan € 3.500 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van feit 1, dat betrekking heeft op de pleegdatum van 24 mei 2018. Het hof heeft de bewijsoverwegingen van de economische politierechter gedeeltelijk vervangen en bevestigd dat de verdachte niet de nodige zorg aan de dieren heeft verleend. De verdediging voerde aan dat de methoden van water- en medische zorg toereikend waren, maar het hof oordeelde dat de omstandigheden op het bedrijf, zoals de hygiëne en de gezondheid van de dieren, niet in overeenstemming waren met de wettelijke vereisten.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van dierenhouders om te voldoen aan de zorgplicht voor hun dieren en de gevolgen van het niet naleven van de Wet Dieren. Het hof heeft de eerdere beslissing van de economische politierechter bevestigd, met inachtneming van de nieuwe bewijsoverwegingen, en heeft de verdachte veroordeeld voor de overtredingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000311-19
datum uitspraak: 25 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 17 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 81-189899-18 tegen
[verdachte],
gevestigd te [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de vertegenwoordiger van de rechtspersoon en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 6.000, waarvan € 3.500 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep ten aanzien van feit 1

Het hof leest de tenlastelegging aldus dat de daarin opgenomen strafbare feiten cumulatief zijn ten laste gelegd. De verdachte is vrijgesproken van hetgeen onder feit 1 is ten laste gelegd, voor zover dit feit betrekking heeft op de pleegdatum 24 mei 2018. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof:
- de navolgende bewijsoverweging in de plaats stelt van de overwegingen die in het vonnis waarvan beroep onder 3.3 zijn opgenomen voor zover zij zien op de gedachtestreepjes 2, 3 en 5 van het eerste feit;
- de door de economische politierechter gebezigde bewijsmiddelen vervangt door de bewijsmiddelen die (in die gevallen waarin de wet dit vereist) in een later bij dit verkort arrest te voegen bijlage zijn vervat.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging aangegeven dat het appél zich met name richt tegen hetgeen onder feit 1, 2e, 3e en 5e gedachtestreepje is bewezenverklaard. De aldaar omschreven handelingen leveren volgens de verdediging niet op dat de rechtspersoon de nodige zorg aan de dieren heeft onthouden.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onthouden van drinkwater aan drie kalveren (gedachtestreepje 2) nog het volgende aangevoerd. Binnen de bedrijfsvoering van haar cliënt is het gebruikelijk dat de jonge kalveren in de ochtend melk krijgen en er daarna enige tijd overheen dient te gaan alvorens zij water mogen drinken. Het direct verstrekken van water kan juist schadelijk zijn voor de gezondheid van de kalveren. Deze door de verdachte – in samenspraak met zijn dierenarts – gehanteerde methode van watertoediening is juist in het belang van de kalveren, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Ten aanzien van de handelingen geformuleerd onder de gedachtestreepjes 3 en 5, te weten het onthouden van medische zorg aan een aantal kreupele runderen, heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd. Indien er medische problemen op de boerderij waren, werd door de verantwoordelijke medewerker een dierenarts ingeschakeld. Verder controleerde de dierenarts tweemaal per maand, op aanwijzing van de bedrijfsleider, de ‘aandachtsrunderen.’ Dit blijkt ook uit de door de verdediging overgelegde facturen van de dierenarts. Bovendien heeft de verdachte de klauwverzorging van de kreupele dieren geïntensiveerd, zoals eveneens uit facturen blijkt. Nu de verdachte de runderen tijdig medisch heeft laten behandelen, moet hij ook voor dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Op 12 september 2017 is bij een controle van de percelen [perceel 1] en [perceel 2] van het melkveebedrijf een groot aantal tekortkomingen geconstateerd. De vertegenwoordiger van de verdachte, de heer [verdachte], heeft destijds beterschap beloofd. Op 7 mei 2018 heeft de NVWA een hercontrole uitgevoerd. Uit deze controle is gebleken dat de eerder geconstateerde tekortkomingen niet waren opgelost. In tegendeel, op sommige gebieden was de situatie zelfs verslechterd. Volgens de dierenarts en de verbalisant van de NVWA werd de gezondheid van de dieren benadeeld door de veel te vuile omstandigheden op het bedrijf: de hygiëne in de dierverblijven was ver onder de maat en de meeste dieren waren ernstig vervuild. Ook bleek er al enkele dagen geen stro beschikbaar te zijn geweest zodat niet meer kon worden ingestrooid. De verdediging heeft zich gerefereerd ten aanzien van het houden van de dieren in onhygiënische toestand en heeft alleen betwist dat aan een aantal kalveren water werd onthouden en aan een aantal kreupele dieren medische zorg werd onthouden.
Onthouden van water (gedachtestreepje 2 )
De dierenarts heeft, zo blijkt uit het dossier, geconstateerd dat drie kalveren – die op een warme dag in de volle zon stonden – geen beschikking hadden over drinkwater. Het kleinste kalf ademde snel en was onrustig. Nadat de aanwezige medewerker, [medewerker], hierop werd gewezen, heeft hij gezegd dat hij de kalveren water zou geven. Dit is ook door de NVWA als instructie gegeven. Twee dagen later hebben mevrouw [verdachte] en voornoemde [medewerker] verklaard dat zij hun uiterste best hadden gedaan om de zaak op orde te krijgen. Het hof constateert dat uit de verklaringen van de op de boerderij aanwezige medewerker niet blijkt van enig beleid omtrent het onthouden van drinkwater aan de kalveren. Niet aannemelijk is geworden dat de informatie, zoals vermeld in de verklaring van 3 januari 2019 van
[naam], dierenarts, op 7 mei 2018 bij [medewerker] reeds bekend was. Nu niet aannemelijk is geworden dat het onthouden van het drinkwater op een warme dag een bewuste keuze was op basis van een duidelijke instructie van een dierenarts en welke instructie op 7 mei 2018 op het bedrijf aanwezig en bekend was bij de werknemers, wordt het verweer op dit punt verworpen.
Onthouden van medische zorg aan kreupele dieren (gedachtestreepjes 3 en 5)
De dierenarts heeft geconstateerd dat een rund ([nummer 1]) links voor ernstig kreupel was en de poot nagenoeg niet kond belasten. Ook een rund met werknummer [nummer 2] (gedachtestreepje 3) was links voor en links achter ernstig kreupel was: het rund kon beide poten nauwelijks belasten. Desgevraagd heeft de heer [medewerker] verklaard dat voor het rund met werknummer [nummer 2] geen dierenarts was geraadpleegd of ingeroepen. De dierenarts heeft eveneens geconstateerd dat de runderen [nummer 3], [nummer 4], [nummer 5] en [nummer 6] kreupel waren (gedachtestreepje 5). De dierenarts heeft geconcludeerd dat de kreupelheden veel pijn veroorzaakten, dat geen dierenarts was geraadpleegd, dat pijnbestrijding niet kon worden aangetoond en dat de medewerker niets wist van een behandeling. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat aan de kreupele dieren medische zorg is onthouden. De door de verdediging overgelegde facturen van de dierenarts van de verdachte maken dit niet anders. Uit deze facturen kan het hof niet opmaken dat de dierenarts de bewuste dieren heeft behandeld en vanaf welk moment deze behandeling is gestart. Uit de door de verdediging overgelegde facturen van de klauwverzorger blijkt evenmin dat de hiervoor bedoelde kreupele dieren zijn behandeld. De algemene aanduiding van het aantal gewerkte uren op de overgelegde facturen is daarvoor onvoldoende, te meer nu niet duidelijk is op welke locatie de behandelingen zouden hebben plaatsgevonden. De dierenarts van de NVWA heeft bovendien juist geconstateerd dat de runderen door een klauwverzorger behandeld dienden te worden. De verweren worden verworpen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder feit 1 ten laste gelegde, voor zover dit betrekking heeft op pleegdatum 24 mei 2018.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. van Die, mr. A.P.M. van Rijn en mr. A.M. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 november 2019.
mr. A.M. van Amsterdam en mr. A.P.M. van Rijn zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.