ECLI:NL:GHAMS:2019:4265

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
23-004036-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van een motoragent door een verdachte in een auto met aanhanger

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1974, werd beschuldigd van bedreiging met zware mishandeling van een motoragent. Op 5 september 2018, te Callantsoog, heeft de verdachte meermalen bijna tegen de motor van de agent aangereden terwijl deze een stopteken gaf. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof tot de conclusie kwam dat de verdachte de motoragent daadwerkelijk heeft bedreigd, maar niet met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, een taakstraf van 150 uren en heeft de vordering van de benadeelde partij tot € 500,00 aan immateriële schade toegewezen. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van de verdachte. De verdachte heeft geen eerdere strafrechtelijke veroordelingen en het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, maar voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004036-18
datum uitspraak: 14 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-176722-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij (op meerdere momenten) op of omstreeks 5 september 2018 te Callantsoog, gemeente Schagen, [verbalisant], hoofdagent van de politie Eenheid Noord-Holland, (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (op een openbare weg) met haar auto (meermalen) bijna tegen de achterzijde van de dienstmotor van voornoemde [verbalisant] aan te rijden (terwijl hij een stopteken gaf).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
De raadsman heeft hiertoe – samengevat – het volgende aangevoerd. Het voertuig van de verdachte en het voertuig van [verbalisant] hebben op de N9 gereden, waarbij [verbalisant] meermaals heeft geprobeerd de verdachte te laten stoppen door vóór haar te gaan rijden en telkens zijn snelheid te minderen. De verdachte is telkens met dezelfde snelheid blijven rijden en heeft meermalen [verbalisant] geprobeerd te waarschuwen dat hij gevaarlijk weggedrag vertoonde. Onder die omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat tijdens de rit op de N9 een situatie is ontstaan die kan worden beschouwd als een aanmerkelijke kans op (het ontstaan van vrees op) een aanrijding die de dood of zwaar lichamelijk letsel als gevolg zou hebben gehad. Voor zover al sprake is van een aanmerkelijke kans, kan niet worden vastgesteld dat de verdachte opzet heeft gehad op het opwekken van die vrees. Er zijn contra-indicaties voor de stelling dat de verdachte een aanrijding heeft gewild; zij heeft het gehele traject gereden op cruise control, zij heeft de maximum snelheid niet overschreden en heeft meermaals geseind met groot licht en geclaxonneerd om duidelijk te maken dat zij niet kon c.q. wilde stoppen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat voor haar niet duidelijk was dat de motorbestuurder een politieagent was, temeer nu in de omgeving veel nepagenten actief zijn. Voorts heeft zij verklaard dat de N9 een zogenaamde “dodenweg” is waar het, ook gelet op de snelheid waarmee werd gereden, te gevaarlijk was om te stoppen. De verdachte heeft verklaard dat zij geen gas bij gaf, maar juist op de remde trapte, en niet dicht op de motor van [verbalisant] heeft gereden.
Het hof overweegt het volgende.
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 5 september 2018 bevond verbalisant [verbalisant], in uniform gekleed en met motorsurveillance belast, zich op de Heerenweg te Barsingerhorn. Hij reed op een opvallende dienstmotor. [verbalisant] is opgeroepen via het district portofoon kanaal en hoorde dat de verdachte stond gesignaleerd in het opsporingsregister, omdat haar rijbewijs moest worden ingenomen voor een nog openstaande boete. [verbalisant] is vervolgens de N9 opgereden, alwaar hij het voertuig van de verdachte vanuit zuidelijke richting aan zag komen rijden.
[verbalisant] is achter het voertuig aangereden en heeft deze vervolgens ingehaald waarbij hij voor het voertuig van de verdachte ging rijden met een onderlinge afstand van ongeveer 3 seconden. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij wist dat het een motoragent was (dossierpagina 19). [verbalisant] gaf een volgteken, gevolgd door een aanwijzing met zijn rechterarm, gevolgd door een stopteken. [verbalisant] zag dat het voertuig nog steeds op hem inliep en bijna tegen de achterzijde van zijn dienstmotor reed. [verbalisant] zag in zijn rechter spiegel nog maar één koplamp, waaruit hij kon opmaken dat het voertuig zeer dicht achter hem zat. [verbalisant] had het gevoel dat het voertuig de achterzijde van zijn dienstmotor zou gaan raken. Teneinde een aanrijding te voorkomen, heeft hij zijn snelheid verhoogd.
Nadat [verbalisant] de afstand tussen hem en het voertuig van de verdachte had vergroot, gaf hij de verdachte een attentiesignaal met zijn linker arm, wees hij naar het verlichte stoptransparant op de achterzijde van zijn dienstmotor en maakte daarna met zijn rechterarm wederom een attentiesignaal. [verbalisant] zag dat de tussenafstand tussen hem en het voertuig van de verdachte wederom snel kleiner werd. Gelet op het feit dat deze tussenafstand dusdanig snel kleiner werd en [verbalisant] het gevoel had dat de verdachte
wederomzijn voertuig probeerde te raken, is hij naar de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer uitgeweken om een aanrijding te voorkomen.
Het hof neemt in overweging dat bovenstaande situatie is beschreven in het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van [verbalisant] en dat de verdachte een en ander in zoverre heeft erkend dat zij bij de politie heeft verklaard dat zij begrijpt dat de motoragent het (ook) levensgevaarlijk vond (dossierpagina 19) en dat het voor hem een gevaarlijke situatie kan zijn geweest (dossierpagina 21). Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft zij verklaard dat zij inderdaad bijna tegen de motoragent is aangereden. Het hof ziet daarom geen aanknopingspunten om te twijfelen aan het gevaar dat voor de motoragent is ontstaan.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de aard en de uiterlijke verschijningsvorm van de ten laste gelegde gedragingen van de verdachte in de gegeven omstandigheden een bedreiging met zware mishandeling van [verbalisant] opleveren. De verdachte heeft de snelheid van haar voertuig niet aangepast aan die van de motoragent; zij is met dezelfde snelheid door blijven rijden. Een aanrijding van [verbalisant] is slechts door zijn toedoen voorkomen. Anders dan de politierechter is het hof van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte [verbalisant] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, aangezien een motorongeluk niet in alle gevallen het overlijden van de motorbestuurder tot gevolg heeft; in zoverre zal de verdachte van het ten laste gelegde daarom (partieel) worden vrijgesproken.
Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 5 september 2018 te Callantsoog, gemeente Schagen, [verbalisant], hoofdagent van de politie Eenheid Noord-Holland, telkens heeft bedreigd met zware mishandeling, door op een openbare weg met haar auto meermalen bijna tegen de achterzijde van de dienstmotor van voornoemde [verbalisant] aan te rijden terwijl hij een stopteken gaf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf voor de duur van 100 uren in de vorm van een werkstraf (subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis), waarvan 50 uren (subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis) voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 100 uren (subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis).
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft, rijdend in een auto met aanhanger, meermalen een motoragent bedreigd door bijna tegen diens motor aan te rijden. De motoragent gaf de verdachte een stopteken en heeft op twee momenten snelheid geminderd om haar gevolg te laten geven aan het stopteken. De verdachte had gevolg moeten geven aan het stopteken door haar snelheid te verminderen en door te stoppen op de aangewezen plek. In plaats daarvan is zij met onverminderde snelheid doorgereden en bijna tegen de motor aangereden. Hierdoor heeft de verdachte de motoragent, die op dat moment zijn werk deed, ernstige vrees aangejaagd. Gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), weegt het hof in strafverzwarende zin mee dat sprake was van agressie in het verkeer en dat het feit is begaan tegen een politieagent gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Daar staat tegenover dat blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 oktober 2019 zij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geëist dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 500,00 wordt toegewezen, met de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdedigingDe raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de verzochte vrijspraak, de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen dan wel dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Oordeel van het hof
De verdachte heeft het ten laste gelegde feit, zoals bewezen verklaard, begaan. Met het bewezen verklaarde heeft de verdachte onrechtmatig jegens de benadeelde partij gehandeld. Zij is uit dien hoofde dan ook aansprakelijk voor schade die daardoor teweeg is gebracht.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, gelet op de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij die van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd zijn betwist, in het bijzonder niet voor wat betreft het optreden van zulke schade en het causale verband met het bewezen geachte feit.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast (HR 17 november 2000, NJ 2001/215). Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid schatten op € 500,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
- de omstandigheid dat hij sinds het incident niet goed (maar onrustig) slaapt;
- de omstandigheid dat hij sneller geïrriteerd is en een korter lontje heeft, hetgeen zich vooral thuis uit en incidenteel ook op het werk;
- de omstandigheid dat hij nog steeds (althans tot de dag van 16 oktober 2018) stress in zijn lichaam voelt opkomen en het “filmpje” van de motorrit met de verdachte zich weer voor zijn ogen afspeelt als hij op wat voor manier dan ook met het incident geconfronteerd wordt; en
- de omstandigheid dat hij bij motorsurveillance in de dagen na het incident heel bewust bezig was met zijn positie; hij is veel alerter en op zijn hoede voor zijn eigen veiligheid.
Daarnaast is gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het toe te wijzen bedrag voor immateriële schade zal, als gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze als hieronder aangegeven. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 5 september 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. van Die, mr. A.P.M. van Rijn en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 november 2019.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]