ECLI:NL:GHAMS:2019:4271

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
23-000242-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Roemenië in 1979, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 417 hennepplanten in haar gehuurde woning in Hoofddorp en van diefstal van elektriciteit. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen. In hoger beroep heeft de verdachte aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van de hennepkwekerij en dat zij geen verantwoordelijkheid droeg voor de aanwezigheid van de planten. Het hof heeft het dossier en de verklaringen van de verdachte en haar raadsman zorgvuldig bestudeerd. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte opzettelijk de hennepplanten had geteeld of dat zij betrokken was bij de diefstal van elektriciteit. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van het eerste feit en volledig van het tweede feit. Het hof legde een taakstraf op van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en vernietigde het eerdere vonnis.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000242-19
datum uitspraak: 14 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 30 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-011471-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1979,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 oktober 2019.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 25 oktober 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad (in het pand [adres 2]) (ongeveer) 417 hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
zij op of omstreeks 25 oktober 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit het pand [adres 2]) heeft weggenomen een hoeveelheid elektrische stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen.
De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsverweer

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij, kort gezegd, wat betreft het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat het niet waarschijnlijk is dat de verdachte de hennepkwekerij in haar woning zélf heeft ingericht en dat uit het dossier evenmin blijkt dat de verdachte wetenschap had van deze hennepkwekerij. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep daarover verklaard dat zij geen hennep heeft geroken, dat zij niets heeft gehoord, dat de betreffende kamers voor haar waren afgesloten en zij daar dus niet binnenkwam. De verdachte heeft verder verklaard dat zij alleen tussen vijf en acht uur thuis was, omdat zij de rest van de dag aan het werk was. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde (partieel) moet worden vrijgesproken van medeplegen, omdat het bewijs voor een bewuste en nauwe samenwerking ontbreekt.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat het door de verdachte naar voren gebrachte alternatieve scenario voldoende aannemelijk is geworden. De verdachte kon de lasten van € 1.500,00 per maand niet betalen en heeft om die reden iemand, zijnde ‘[naam]’, in huis genomen. Dit verklaart mede de contante stortingen op de bankrekening van de verdachte en het matras in de woonkamer. [naam] is degene die de hennepkwekerij heeft aangelegd. De verdachte heeft [naam] beschreven en zijn telefoonnummer gegeven, maar hier is verder geen onderzoek naar gedaan. Weliswaar heeft de verdachte vermoed dat een hennepkwekerij in haar woning aanwezig was, maar zij heeft hier nooit van geweten – zij heeft (als medeplichtige) hooguit de gelegenheid hiertoe geboden.

Gedeeltelijke vrijspraak feit 1 en vrijspraak feit 2

Het hof is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig bewijs bevat om bewezen te verklaren dat de verdachte de aangetroffen hennepplanten opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, zodat de verdachte hiervan (partieel) zal worden vrijgesproken. De omstandigheid dat de verdachte betrokken is geweest bij de hennepkwekerij in het bewezenverklaarde voorhanden hebben van de planten, is onvoldoende om alleen op basis daarvan de verdachte als (mede)pleger van de diefstal van elektriciteit aan te merken. Gelet hierop is het hof tevens van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte hiervan (geheel) zal worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

Het hof overweegt als volgt.
Op 25 oktober 2017 werd de woning aan de [adres 2] in Hoofddorp door de politie betreden. In de woning werden op de eerste verdieping drie kweekruimtes aangetroffen met in totaal 417 hennepplanten. Ook werd vastgesteld dat de voor de hennepkweek benodigde elektriciteit werd gestolen.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde resteert de vraag of de verdachte de hennepplanten opzettelijk aanwezig heeft gehad. Voor bewezenverklaring van het aanwezig hebben (van softdrugs) in de zin van artikel 3, aanhef en onder C, van de Opiumwet is vereist dat de verdachte wist van de aanwezigheid van deze drugs en dat deze drugs zich binnen haar machtssfeer bevonden. Het hof is van oordeel dat aan beide eisen is voldaan, gelet op het volgende.
De verdachte was sinds 1 december 2016 – en ook op 25 oktober 2017, toen in de woning een hennepkwekerij werd aangetroffen – huurder van de woning aan de [adres 2]. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een huurder/bewoner van een woning geacht kan worden bekend te zijn met alles wat zich in die woning bevindt en daarover ook de beschikking heeft. Van dit uitgangspunt kan in bijzondere gevallen worden afgeweken, maar zo’n bijzonder geval doet zich hier niet voor. Naast het gegeven dat sprake is geweest van een professionele hennepkwekerij, kan worden geconstateerd dat de verdachte zich regelmatig in de onmiddellijke nabijheid van de aangetroffen hennepkwekerij moet hebben bevonden. De verdachte sliep immers op de verdieping boven de drie ruimtes die als hennepkwekerij waren ingericht. Anders dan de verdachte suggereert, is de geur van een hennepkwekerij in een woning waarin de kwekerij zich bevindt goed te ruiken en ook het geluid van de inwerking zijnde apparatuur moet te horen zijn. Het hof gaat er om die reden van uit dat de verdachte de aanwezigheid van de hennepkwekerij moet hebben opgemerkt.
Het hof acht het door de verdachte geschetste alternatieve scenario, ter onderbouwing van haar stelling dat zij niet van de hennepkwekerij in haar eigen woning wist, niet aannemelijk geworden. Het bestaan van [naam], laat staan zijn gestelde aanwezigheid in de woning en verantwoordelijkheid voor de hennepkwekerij aldaar, blijkt niet uit het dossier en het had op de weg van de verdediging gelegen een en ander te onderbouwen. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van de verbalisanten die de hennepkwekerij hebben aangetroffen niet dat de betreffende ruimtes moesten worden opengebroken omdat deze op slot zaten – zoals de verdachte heeft verklaard. De stelling van de verdachte dat zij de kamers waar de hennepkwekerij zich bevond niet in kon, acht het hof dus niet aannemelijk.
Met de raadsman is het hof evenwel van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte bewust en nauw heeft samengewerkt, zodat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen (partieel) zal worden vrijgesproken.
Het voorgaande brengt met zich dat het tot vrijspraak strekkende verweer van de raadsman voor het onder 1 ten laste gelegde wordt verworpen. Dit feit acht het hof derhalve wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op 25 oktober 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk aanwezig heeft gehad in het pand [adres 2], 417 hennepplanten.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, een werkstraf voor de duur van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, op te leggen. Hij heeft hiertoe, kort gezegd, aangevoerd dat de oriëntatiepunten van de het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) een taakstraf voor de duur van 120 uren passend achten, maar dat een voorwaardelijk strafgedeelte meer recht doet aan de persoon van de verdachte: zij heeft louter geld verdiend om haar kind te kunnen onderhouden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft in het door haar gehuurde pand opzettelijk hennepplanten aanwezig gehad. Zij heeft hiervoor zelf geen verantwoordelijkheid genomen terwijl zij van de aanwezigheid van de kwekerij moet hebben geweten. Met het kweken van hennep worden grote illegale winsten behaald, waarmee het een sterk corrumperende werking heeft en ander strafbaar handelen in de hand werkt.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. P.C. Römer en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 november 2019.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]