In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. De vordering was ingediend door de advocaat-generaal naar aanleiding van een arrest van het hof van 25 november 2016, waarin de verdachte, Abou Allal, was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 200 dagen, waarvan 65 dagen voorwaardelijk. De voorwaardelijke straf werd opgelegd onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde zich zou houden aan een meldplicht bij de reclassering en zou deelnemen aan een behandeling voor zijn middelen- en agressieproblematiek.
De advocaat-generaal heeft op 30 september 2019 een schriftelijke vordering ingediend, omdat de veroordeelde zich niet aan de bijzondere voorwaarden had gehouden. Tijdens de openbare terechtzitting op 31 oktober 2019 zijn de raadsman van de veroordeelde, de advocaat-generaal en een reclasseringswerker gehoord. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, terwijl de raadsman pleitte voor een gedeeltelijke toewijzing.
Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde onvoldoende heeft meegewerkt aan de voorwaarden en dat er geen behandeltraject kon worden opgestart. Gezien het advies van de reclassering en de eerdere kans die de veroordeelde had gekregen, heeft het hof besloten de vordering van de advocaat-generaal toe te wijzen en de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 65 dagen te gelasten. De beslissing is genomen door drie rechters en is openbaar uitgesproken.