ECLI:NL:GHAMS:2019:4417

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
11 december 2019
Zaaknummer
200.261.192/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking Schipholpas van werknemer bij ISS na vermeende diefstal

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer, [appellant], die in dienst is bij ISS Cleaning Service en werkzaam is op de luchthaven Schiphol. De werknemer heeft zijn Schipholpas ingetrokken gekregen na een incident waarbij hij een flesje cola zou hebben gedronken dat bestemd was voor Privium-leden. De kantonrechter heeft de vordering van de werknemer tot teruggave van de Schipholpas afgewezen, waarna de werknemer in hoger beroep is gegaan. De werknemer stelt dat hij niet op de hoogte was van een verbod op het nuttigen van de cola en dat hij in het verleden wel eens frisdrank had gekregen van Privium-medewerkers. Hij betoogt dat de kantonrechter ten onrechte de Schipholregels en de Voorwaarden niet van toepassing heeft geacht en dat er onvoldoende zorgvuldigheid is betracht bij de intrekking van zijn pas. Het hof heeft besloten om een comparitie van partijen te gelasten om de toepasselijkheid van de Schipholregels en de gang van zaken rondom het incident te bespreken. De comparitie zal ook dienen om te kijken naar mogelijke schikkingsmogelijkheden. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.261.192/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 7598590\VV EXPL 19-42
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 december 2019
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. H.C.S. van Deijk-Amzand te Utrecht,
tegen
SCHIPHOL NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Schiphol,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.B. Kerkhof te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en SNBV genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 29 mei 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaaknummer in kort geding gewezen op 2 mei 2019 tussen [appellant] als eiser en SNBV als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens houdende vermeerdering en/of wijziging van eis,
met producties;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft (na eiswijziging) geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - SNBV zal veroordelen tot het teruggeven van de Schipholpas en hem weer toe te laten tot het verrichten van werkzaamheden voor haar op de luchthaven, uiterlijk één week na betekening van het in deze te wijzen arrest, onder verbeurte van een dwangsom van €1.000,- (of een door het hof te bepalen bedrag) per dag of gedeelte daarvan dat SNBV daarmee in gebreke blijft, met veroordeling van SNBV in de kosten van het geding in beide instanties.
SNBV heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten opgesomd die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Deze komen neer op het volgende.
a. [appellant] is sinds 2008 in dienst bij (de rechtsvoorganger van) ISS Cleaning Service (hierna: ISS) in de functie van Schoonmaker/Voorman.
b. ISS heeft een overeenkomst met SNBV op basis waarvan ISS diverse facilitaire diensten aan SNBV verleent, waaronder schoonmaakdienstverlening (hierna: de Overeenkomst). Ter uitvoering van die diensten zet ISS haar eigen personeel in voor SNBV. Uit dien hoofde werd [appellant] door ISS ingezet op schoonmaakwerkzaamheden voor SNBV op de luchthaven Schiphol.
c. Artikel 8.9. van de Overeenkomst luidt:

SNBV behoudt zich het recht voor om, vanwege haar moverende redenen, een personeelslid van ISS of haar onderaannemer te weigeren c.q. van ISS te verlangen dat een personeelslid van ISS of haar onderaannemer onverwijld van de luchthaven wordt verwijderd. SNBV zal indien zij haar recht uitoefent, dit schriftelijk aan haar ISS kenbaar maken.
d. Op 4 december 2018 heeft de bedrijfsrecherche van SNBV [appellant], in bijzijn van zijn ISS-leidinggevende, gehoord omtrent de omstandigheid dat op videobeelden van 29 oktober 2018 te zien is dat [appellant] in de Privium Lounge van SNBV (hierna: het Privium) een flesje cola, bestemd voor Privium-leden, drinkt. SNBV heeft vervolgens medegedeeld dat de Schipholpas van [appellant] tijdelijk, gedurende het onderzoek, wordt ingenomen.
e. De Schipholpas wordt uitgegeven door AAS (Amsterdam Airport/Schiphol Group). Met deze pas word toegang verkregen tot beveiligd gebied. Op personen die in het bezit worden gesteld van een Schipholpas, zijn de Schipholregels van toepassing, waaronder ook de Regeling Toelating Schiphol (RTS) valt. Daarbij zijn ook de Voorwaarden Schipholpas Personen van toepassing (hierna: de Voorwaarden).
f. Bij brief van 5 december 2018 heeft ISS aan [appellant] te kennen gegeven dat hij, gedurende het ‘
onderzoek naar deze vermeende diefstal’ op non-actief is gesteld met behoud van loon.
g. Bij brief van 12 december 2018 heeft B. Wick , Security Advisor A/SSE, aan ISS geschreven: ‘
(…) Op dinsdag 4 december 2018, (…) is door de controlerende instantie, zijnde de Bedrijfsrecherche Schiphol, (…) de Schipholpas ingenomen van (…) [appellant] (…), dit vanwege het wegnemen en nuttigen van drank behorende aan de werkvoorraad van het Privium, op 28 oktober 2018 (…). Dhr. [appellant] was op dat moment als leidinggevende verantwoordelijk voor het afsluiten van het Privium. Het nuttigen en wegnemen van goederen behorende aan de bedrijfsvoorraad van Privium is niet toegestaan conform interne regelgeving en kan worden aangemerkt als het plegen van een strafbaar feit.
Naar aanleiding van het bovenstaande, is er door de Bedrijfsrecherche een onderzoek opgestart. Tevens heeft de opdrachtgever besloten voor onbepaalde tijd geen Schipholpas aan dhr. [appellant] te zullen verstrekken voor het verrichten van werkzaamheden voor en namens Amsterdam Airport Schiphol. Wij zullen e.e.a. in ons Toegangsbeheersysteem registreren. (..)
h. Bij brief van 19 december 2018 heeft ISS onder meer aan [appellant] geschreven: ‘
(…)
Op 11 december jl. heeft Schiphol ISS mondeling laten weten dat u niet meer mag werken voor de schoonmaakopdracht met Schiphol en in dat kader uw Schipholpas door Schiphol permanent wordt ingenomen. Een schriftelijke bevestiging hiervan vanuit Schiphol, d.d. 12 december 2018, treft u bijgaand aan.
Voor u geldt dat u uw werkzaamheden voor ISS bij Schiphol derhalve niet meer kan voortzetten. ISS kan bij Schiphol niet afdwingen dat u alsnog wordt toegelaten om uw werk te hervatten. (…)
ISS haar uiterste best zal doen om voor u een andere werkplek te vinden binnen ISS (…). Een garantie kan hier evenwel niet voor gegeven worden. (…)
Volledigheidshalve wijst ISS tot slot op artikel 5.5 van de aanvullende bepalingen van de arbeidsovereenkomst waarin is opgenomen dat als een werknemer eigendommen van een klant wegneemt, ISS dit te allen tijde zal aanmerken als een dringende reden met ontslag op staande voet als gevolg.
Ook wijst ISS op de bij ISS geldende Core Values, Eerlijkheid, Ondernemerschap, Verantwoordelijkheid en Kwaliteit als ook de Gedragscode van ISS. In de koffieruimte van ISS op Schiphol hangt bovenal een affiche op het informatiebord waarop de medewerkers worden gewaarschuwd om geen spullen van Schiphol mee te nemen en dat dit tot ontslag kan leiden.
ISS kiest in deze situatie ervoor om allereerst te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor herplaatsing. (…)

3.Beoordeling

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de kantonrechter – bij wijze van voorlopige voorziening – SNBV bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot het teruggeven van de Schipholpas, binnen één week na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van SNBV in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.2
Met grief I heeft [appellant] betoogd dat op personen die in het bezit worden gesteld van een Schipholpas, de Schipholregels, Bijlage 1 bij de Schipholregels, de Regeling Toelating Schiphol (RTS) en de Voorwaarden Schipholpas personen van toepassing zijn. Ten onrechte heeft de kantonrechter deze Schipholregels en de Voorwaarden niet van toepassing geacht in de rechtsverhouding tussen hem en SNBV en wel artikel 8.9 van de Overeenkomst. Voor zover SNBV zich wel op dat laatste artikel zou kunnen beroepen gaat van met name artikel 7:611 BW reflexwerking uit, in die zin dat Schiphol bij de vaststelling van de feiten rond de vermeende diefstal van het flesje cola de vereiste zorgvuldigheid in acht had dienen te nemen. Dat is niet gebeurd en dat is onrechtmatig.
3.3
In grief II voert [appellant] aan dat hij, anders dan de kantonrechter overweegt, zich niet op het standpunt heeft gesteld dat hij toestemming van de medewerkers van Privium zou hebben gehad om een flesje cola te pakken en opdrinken. Wèl dat hij ervan uitging dat dat mocht omdat de enkele keer dat hij in het Privium werkzaam was hij van de medewerkers van het Privium frisdrank kreeg aangeboden en die medewerkers ook zelf frisdrank van het Privium nuttigden, en dat als de medewerkers niet aanwezig waren, zowel hij als zijn collega’s een enkele keer frisdrank van het Privium pakten en ter plekke opdronken. Volgens [appellant] waren de Privium medewerkers van dat bestendig gebruik op de hoogte en hebben zij nooit kenbaar gemaakt dat dat niet mocht en was daaromtrent ook geen mededeling opgehangen. Verder gaat [appellant] niet akkoord van de weergave van de verklaring die hij op 4 december 2018 tegenover de bedrijfsrecherche van Schiphol heeft afgelegd.
3.4
Met grief III schetst [appellant] een parallel met ontslag op staande voet, waarbij, wanneer sprake is van bagateldelicten gepleegd door een werknemer, van belang is of er een duidelijk en strikt (handhavings)beleid op dat punt wordt gevoerd door de werkgever en of dat bekend is bij de werknemers. Volgens [appellant] was het affiche dat in de koffieruimte van de schoonmakers op Schiphol hangt en dat de tekst bevat
“Het is verboden om spullen vanuit Schiphol mee te nemen. Dit kan ONTSLAG tot gevolg hebben. Dus Niets uit prullenbakken halen, geen gevonden spullen meenemen, niet aanpakken van passagiers;”, daartoe onvoldoende. Het drinken van een flesje cola uit het Privium was bestendig gebruik. Ook de bij ISS geldende Core Values code biedt niet zo’n duidelijke instructie. SNBV maakt ten onrechte van een misverstand een vertrouwenskwestie, terwijl hij jarenlang uitstekend heeft gefunctioneerd. Anderen krijgen in een dergelijk geval een veel lichtere maatregel opgelegd. SNBV had daarom een minder vergaande sanctie op moeten leggen dan intrekking van de Schipholpas, aldus telkens [appellant].
3.5
Grief IV houdt in dat de kantonrechter ten onrechte niet is meegegaan in de stelling van [appellant] dat de protestactie waarbij hij op 28 en 29 november 2018 actief was betrokken waarschijnlijk een achterliggend motief is voor de maatregel van SNBV. In dat verband valt immers op dat de camerabeelden ter zake van het drinken van het colaflesje die op 4 december 2018 zijn uitgekeken al op 4 oktober 2018 zijn gemaakt. Daar heeft SNBV geen redelijke verklaring voor gegeven, aldus telkens [appellant].
3.6
Met grief V betoogt [appellant] dat de kantonrechter weliswaar heeft overwogen dat hij geen verklaringen van twee schoonmakers heeft ingebracht die na het drinken van cola van het Privium niet meer dan een waarschuwing hebben opgelegd gekregen, maar dat die collega’s ook niet meer bereid zijn dat te verklaren omdat zij bang zijn hetzelfde lot te treffen als [appellant]. Volgens [appellant] zijn de door hem als productie 6 bij dagvaarding in eerste aanleg ingebrachte verklaringen van collega’s, die zeggen dat het bestendig gebruik was een flesje cola van het Privium te nuttigen en dat SNBV bij dezelfde of ernstiger overtredingen minder vergaande maatregelen heeft opgelegd, voldoende in dit verband. De kantonrechter motiveert ten onrechte niet waarom hij deze verklaringen buiten beschouwing laat, aldus telkens [appellant].
3.7
Grief VI houdt ten slotte in dat het niet waarschijnlijk is dat SNBV hem, als hij bij een andere werkgever die op Schiphol is gevestigd werkzaamheden zou moeten verrichten, een nieuwe Schipholpas verstrekt. Volgens [appellant] heeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat [appellant] het tegendeel onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
3.8
Het hof ziet in hetgeen in bovenstaande grieven en in hetgeen in de memorie van antwoord naar voren is gebracht aanleiding een verschijning van partijen te gelasten. Het hof wil in het bijzonder, maar niet uitsluitend, met partijen spreken over:
a- de (mogelijke) toepasselijkheid van de Schipholregels en de Voorwaarden op schoonmakers in dienst van ISS;
b- de geldende normen en praktijk rondom het drinken van frisdrank van het Privium door schoonmakers in dienst van ISS en andere werknemers op Schiphol werkzaam;
c- de regelgeving en praktijk rond het maken, bewaren en uitkijken van camerabeelden als de onderhavige.
De comparitie zal tevens worden benut voor het beproeven van een schikking
.

4.Beslissing

Het hof:
bepaalt dat partijen in persoon respectievelijk, voor zover partijen rechtspersoon zijn, vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is (door schriftelijke machtiging of anderszins) tot het aangaan van een schikking, tezamen met hun advocaten, tot het hiervoor onder 3.8 omschreven doel zullen verschijnen ten overstaan van dit hof, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op een dag in februari of maart 2020;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] dient na te (laten) gaan op welke dagen partijen en hun advocaten in bovenvermelde periode in de gelegenheid zijn te verschijnen en dat deze
uiterlijk op 14 januari 2020 schriftelijk een opgave doet van deze dagen;
verzoekt partijen, voor het geval zij zich ter comparitie willen bedienen van (nog niet in de procedure overgelegde) schriftelijke bewijsstukken, deze uiterlijk 2 weken voor de comparitiedatum toe te zenden aan het hof, onder gelijktijdige toezending van een afschrift aan de wederpartij;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. I.A. Haanappel-van der Burg, mr. L.A.J. Dun en mr. G. Boot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 december 2019.