In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Brazilië in 1991, was aangeklaagd voor het voorhanden hebben van een vals identiteitsbewijs, in dit geval een nationale identiteitskaart van Italië. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 7 november 2018 op Schiphol, waar de verdachte een identiteitsbewijs ter controle aanbood waarvan hij redelijkerwijs moest vermoeden dat het vals was. Tijdens de zitting in hoger beroep op 28 november 2019 heeft de raadsvrouw van de verdachte bepleit dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte via een niet-officieel kanaal een valse identiteitskaart had verkregen en dat hij op de hoogte was van de onregelmatigheden rondom de verkrijging van dit document. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, maar kwam tot dezelfde bewezenverklaring als de rechter in eerste aanleg. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.