ECLI:NL:GHAMS:2019:4679

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2019
Publicatiedatum
30 december 2019
Zaaknummer
23-003275-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging van een ambtenaar door een gedetineerde in de penitentiaire inrichting

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1977 en thans gedetineerd in P.I. Lelystad, was beschuldigd van mishandeling en bedreiging van een medewerker van de penitentiaire inrichting te Zwaag. De feiten vonden plaats op 16 februari 2018, waarbij de verdachte de medewerker mishandelde door met gebalde vuist te slaan en hem bedreigde met de dood door te zeggen: 'Ik maak je af'.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 28 oktober 2019 heeft de advocaat-generaal de vordering gedaan en is het hof ingelicht over de omstandigheden van de zaak. De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangever en getuigen betrouwbaar waren en dat er voldoende bewijs was voor de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd, maar heeft geen straf of maatregel opgelegd, onder verwijzing naar artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, omdat de verdachte al onderworpen was aan de TBS-maatregel in een andere zaak.

De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die door het hof is toegewezen. De totale schadevergoeding bedraagt € 331,50, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de verdachte verplicht om dit bedrag te betalen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf is afgewezen, omdat de proeftijd niet liep op het moment van de feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003275-18
datum uitspraak: 11 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 6 september 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 15-064052-18 en 13-684936-14 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
adres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Lelystad te Lelystad.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 februari 2018 te Zwaag, gemeente Hoorn, een ambtenaar, [benadeelde] (instructeur en begeleider van gedetineerden in de PI te Zwaag), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door (met gebalde vuist) te slaan tegen het lichaam van die [benadeelde].
2.
hij op of omstreeks 16 februari 2018 te Zwaag, gemeente Hoorn [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je af" en/of "Als ik je tegen kom dan maak ik je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverwegingen

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Aangever [benadeelde] en getuige [getuige], beiden werkzaam in de penitentiaire inrichting waar het incident zich heeft voorgedaan, hadden er belang bij niet naar waarheid te verklaren, omdat de verdachte een beklagprocedure over het optreden van [benadeelde] was begonnen. Bovendien heeft [getuige] in zijn eerste verklaring niets gezegd over een bedreiging (feit 2). Daarover heeft hij pas verklaard toen hem daar specifiek naar was gevraagd.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte was ten tijde van het feit gedetineerd in P.I. Zwaag. [benadeelde] en [getuige], destijds medewerkers van die penitentiaire inrichting, hebben verklaard dat de verdachte [benadeelde] heeft geslagen en met de dood heeft bedreigd. Het hof ziet geen enkele aanleiding te twijfelen aan het waarheidsgehalte van hun verklaringen, nu deze hun bevestiging in elkaar en – voor wat betreft de mishandeling – in het door de fysiotherapeut beschreven letsel vinden. Hoewel de wijze van totstandkoming van de verklaring van [getuige] over de bedreiging niet de schoonheidsprijs verdient, heeft het hof geen solide aanknopingspunt voor de veronderstelling dat hij niet heeft kunnen waarnemen wat hij stelt te hebben waargenomen. De verweren worden dan ook verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 16 februari 2018 te Zwaag, gemeente Hoorn, een ambtenaar, [benadeelde] (instructeur en begeleider van gedetineerden in de P.I. te Zwaag), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door met gebalde vuist te slaan tegen het lichaam van die [benadeelde].
2.
hij op 16 februari 2018 te Zwaag, gemeente Hoorn. [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door hem dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je af" en "Als ik je tegen kom dan maak ik je af".
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel, omdat aan de verdachte inmiddels in een andere strafzaak de TBS-maatregel is opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht de vordering van de advocaat-generaal te volgen.
Het hof heeft in hoger beroep, gesteld voor de vraag of een straf of maatregel – en, zo ja, welke – dient te worden opgelegd, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich als gevangene in de penitentiaire inrichting schuldig gemaakt aan de mishandeling en bedreiging van een medewerker. Dergelijk gedrag is onacceptabel. Voor de veiligheid van de gedetineerden en het personeel is het essentieel dat de orde gehandhaafd wordt, hetgeen de verdachte met zijn handelen heeft geschonden.
Hoewel het hof, gelet op het voorgaande, de door de politierechter opgelegde straf in beginsel passend acht, ziet het in de volgende omstandigheden aanleiding daarvan af te wijken. Op 4 april 2019 is aan de verdachte in de zaak met parketnummer 23-001087-17 bij inmiddels onherroepelijk geworden arrest de TBS-maatregel opgelegd, met de tenuitvoerlegging waarvan, naar het zich laat aanzien, op korte termijn wordt aangevangen. Verder is de verdachte disciplinair bestraft voor zijn gedrag en is hij als gevolg van dit gedrag overgeplaatst. Ook houdt het hof rekening met artikel 63 Wetboek van Strafrecht.
Deze omstandigheden brengen het hof ertoe toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zodat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 331,50, bestaande uit € 81,50 aan materiële schade en € 250 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Namens de verdachte is de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof eveneens voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid schatten op € 250, waarbij is gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te maatregel is gegrond op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Dit wettelijke voorschriften wordt toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 april 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, omdat aan de verdachte inmiddels in een andere strafzaak de TBS-maatregel is opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht de vordering van de advocaat-generaal te volgen.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft de onderhavige feiten gepleegd gedurende de tijd dat hem rechtens zijn vrijheid was ontnomen. Gelet op artikel 14b lid 5 van het Wetboek van Strafrecht liep de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf toen niet, zodat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging reeds op die grond zal afwijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 331,50 (driehonderdeenendertig euro en vijftig cent)bestaande uit € 81,50 (eenentachtig euro en vijftig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 331,50 (driehonderdeenendertig euro en vijftig cent)bestaande uit € 81,50 (eenentachtig euro en vijftig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 16 februari 2018.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 3 april 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 april 2015, parketnummer 13-684936-14, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. A.P.M. van Rijn en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 november 2019.