ECLI:NL:GHAMS:2019:4683

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2019
Publicatiedatum
30 december 2019
Zaaknummer
23-003247-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot inbraak en veroordeling voor vernieling rolluiken

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Chili in 1982 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld voor een poging tot inbraak en vernieling van rolluiken. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot inbraak, omdat hij vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf was voltooid. Dit oordeel is gebaseerd op de verklaring van de verdachte en getuigen die hebben gezien dat de verdachte en zijn mededaders de tuin van de benadeelde verlieten zonder de inbraak te voltooien. Het hof concludeert dat de niet-voltooiing van de inbraak het gevolg was van een wilsbesluit van de verdachte.

Echter, het hof heeft de verdachte wel veroordeeld voor de vernieling van de rolluiken, aangezien hij opzettelijk en wederrechtelijk deze rolluiken heeft beschadigd. De schade aan de rolluiken is vastgesteld en de verdachte is aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, die een vordering heeft ingediend ter hoogte van € 2.589,40. Het hof heeft de vordering toegewezen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand voor het subsidiair bewezenverklaarde feit. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003247-18
datum uitspraak: 11 november 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 september 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-654095-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Chili) op [geboortedag] 1982,
zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 23 juli 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen aan het [adres]) weg te nemen goederen en/of geld van zijn/hun gading geheel of ten dele toebehorend aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, opzettelijk met zijn mededader(s), althans alleen, naar die woning is/zijn gegaan en/of over een schutting is/zijn geklommen en/of één of meer rolluik(en) heeft/hebben geforceerd;
subsidiair
hij op of omstreeks 23 juli 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk één of meer rolluik(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft/hebben vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere bewijsbeslissingen komt dan de politierechter.

Beoordeling van het primair tenlastegelegde

De advocaat-generaal heeft betoogd dat de verdachte dient te worden veroordeeld voor het primair tenlastegelegde.
De raadsman heeft van dit feit vrijspraak bepleit op de grond dat sprake is van vrijwillige terugtred. Het hof begrijpt dit verweer als een beroep op een exceptie en zal dit derhalve pas bespreken na de bewijsbeslissing.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 juli 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan het Frans de Vrengpad 5 weg te nemen goederen en/of geld van hun gading, toebehorende aan [benadeelde] en die/dat weg te nemen goederen/geld onder hun bereik te brengen door middel van braak opzettelijk naar die woning is gegaan en rolluiken heeft geforceerd.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Ten aanzien van het beroep op vrijwillige terugtred overweegt het hof overweegt als volgt.
Getuige [getuige] zag op 23 juli 2018 drie mannen in de tuin van de woning van [benadeelde]. Hij hoorde een klap en zag dat twee rolluiken van de woning scheef hingen. Daarna zag hij dat de mannen de tuin verlieten. De verdachte was een van deze mannen en heeft hierover verklaard dat hij het rolluik van de woning open wilde maken, dat dit rolluik naar beneden viel en dat hij is weggegaan omdat hij niet betrapt wilde worden. De politie heeft geconstateerd dat het rolluik boven het achterraam deels van de muur aflag en het rolluik dat voor de achterdeur hing, was geforceerd. Verder waren geen braaksporen aan de woning te zien.
Artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat een poging niet bestaat indien het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk. Het hof concludeert dat het voor de verdachte wel mogelijk was de voorgenomen inbraak verder uit te voeren, maar dat hij dat kennelijk niet wilde en is weggegaan. Het hof is dan ook, met de raadsman, van oordeel dat de niet-voltooiing van de inbraak het gevolg is van het wilsbesluit van de verdachte, zodat er sprake is van vrijwillige terugtred.
Dit brengt het hof tot de conclusie dat het primair bewezenverklaarde feit niet kan worden gekwalificeerd en dat de verdachte ten aanzien daarvan zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 juli 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk rolluiken toebehorende aan [benadeelde] heeft beschadigd en onbruikbaar gemaakt.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen en onbruikbaar maken.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de voor het subsidiair bewezenverklaarde op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de beschadiging van twee rolluiken van een woning. Door zo te handelen heeft hij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer, heeft hij haar schade toegebracht en moet hij haar angst hebben aangejaagd, in aanmerking genomen dat een woning bij uitstek de plaats waar personen zich veilig moeten kunnen voelen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van één maand passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.589,40, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.941,75. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 1.941,75.
Het hof overweegt als volgt.
Namens de verdachte is de vordering niet betwist. Mede gelet hierop is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 47 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart het primair bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.589,40 (tweeduizend vijfhonderdnegenentachtig euro en veertig cent)ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.589,40 (tweeduizend vijfhonderdnegenentachtig euro en veertig cent)als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 (
vijfendertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 23 juli 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. A.P.M. van Rijn en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 november 2019.