ECLI:NL:GHAMS:2019:4684

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2019
Publicatiedatum
30 december 2019
Zaaknummer
23-002464-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met geldboete

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling voor mishandeling. De verdachte was eerder door de politierechter in de rechtbank Amsterdam op 25 juni 2018 veroordeeld tot een geldboete van € 500 voor het mishandelen van een medewerker van een nachtclub op 16 april 2017. De verdachte heeft in hoger beroep de veroordeling aangevochten, waarbij zijn raadsman betoogde dat de verklaring van de aangever onvoldoende steun vond in objectief bewijsmateriaal. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verklaring van de aangever voldoende steun vond in het geconstateerde letsel en de verklaringen van de beveiliging van de nachtclub. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd, maar de verdachte alsnog schuldig bevonden aan mishandeling. De opgelegde straf van een geldboete van € 500 is gehandhaafd, waarbij het hof oordeelde dat er geen sprake was van een lang tijdsverloop dat aanleiding gaf tot een voorwaardelijke boete. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften uit het Wetboek van Strafrecht toegepast en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 500, met de mogelijkheid van 10 dagen hechtenis bij gebreke van betaling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002464-18
datum uitspraak: 11 november 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer
13-194129-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 oktober 2019.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 16 april 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meermalen in het gezicht te slaan en/of stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken op de grond dat de lezing van de aangever onvoldoende wordt ondersteund door objectief bewijsmateriaal, nu de bij de politie afgelegde verklaring van getuige [getuige] onbruikbaar is, aangezien hij bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard geen geweldshandelingen te hebben waargenomen.
Het hof overweegt als hof.
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij een medewerker van een nachtclub heeft mishandeld. Volgens de aangever heeft de verdachte hem tweemaal in het gezicht geslagen. Deze verklaring vindt voldoende steun in het bij hem geconstateerde letsel (waarvan het hof van oordeel is dat het goed past bij de opgegeven toedracht) en in het feit dat de beveiliging van de nachtclub de verdachte van de aangever heeft afgehaald. Het verweer wordt dan ook verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op16 april 2017 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door hem in het gezicht te slaan en/of stompen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in onderstaande bewijsmiddelen zijn vervat.

De bewijsmiddelen

1.
Een proces-verbaal van aangifte van 16 april 2017 met nummer PL1300-2017080062-1, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (p. 3-8). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant en de tegenover haar afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
Ik, [slachtoffer], ben werkzaam als allround medewerker bij club [bedrijf], Rembrandtplein te
Amsterdam. Vannacht, 16 april 2017, was ik aan het werk. Rond 04.35 uur, vond ik dat een onbekende man, NN1, zich dusdanig aan het gedragen was dat hij niet meer welkom was als onze gast. Daarop wilde ik de beveiliging waarschuwen zodat zij hem naar buiten konden begeleiden. Ik stond nog gericht naar NNI, maar keek even achterom. Toen ik weer terugdraaide, zag ik beweging in mijn ooghoek en voelde ik ineens een harde doffe dreun tegen de linkerkant van mijn gezicht. Ik voelde dat ter hoogte van mijn jukbeen en mijn wenkbrauw. Ik voelde hevige pijn op die plek. Meteen daarna zag ik dat NNI met zijn gebalde linkervuist met kracht naar mijn gezicht stootte. Ik voelde op de rechterkant van mijn gezicht weer een hevige pijn, maar minder hevig dan bij de eerste. Ik voelde dat NNI mij raakte ter hoogte van mijn rechter jukbeen. Uit reflex heb ik NNI stevig vast gepakt en heb mijn beide armen om hem heen gevouwen, zodat hij mij niet nog een keer kon slaan. Hierdoor ontstond een worsteling waarbij wij beiden ten val kwamen. Wij lagen kort op de grond, en toen kwam het beveiligingspersoneel. NNI lag bovenop mij en het beveiligingspersoneel heeft hem van mij afgehaald en naar buiten begeleid.
Ik zag dat NNI overgedragen werd door de politie en dat hij geboeid werd. De persoon die werd aangehouden was met zekerheid de persoon die mij geslagen heeft.
Nu, ongeveer anderhalf uur later, voel ik een zeurend gevoel aan de linkerkant van mijn gezicht. Kort nadat ik was geslagen, ben ik mijn gezicht gelijk gaan koelen met veel ijs. Ik heb het ijs nu al ongeveer anderhalf uur constant tegen mijn gezicht gehouden.
Ik, verbalisant, zie een tweetal zwellingen in het gezicht van de aangever. Ik zie dat hij een zwelling heeft aan de buitenste kant van zijn linker wenkbrauw en ik zie dat hij een zwelling heeft ter hoogte van zijn linker jukbeen. Ik zie dat zijn huid ter hoogte van zijn linker jukbeen roder gekleurd is dan de rest van zijn gezicht. Ik, verbalisant, heb gedurende ongeveer een uur met de aangever in een ruimte gezeten voor het opnemen van de aangifte. Gedurende dit tijdsbestek heeft de aangever zijn gezicht constant gekoeld met een grote hoeveelheid ijs.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen van 16 april 2017 met nummer PL1300-2017080062-2, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (p. 9). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisanten:
Op 16 april 2017 omstreeks 04.45 uur stonden wij voor nachtclub [bedrijf]. Wij zagen dat de portier
van de [bedrijf] naar een politieagent liep en zei: "Je moet hem aanhouden want hij heeft iemand van het personeel geslagen". Wij zagen dat hij naar een persoon wees die later genaamd bleek te zijn: [verdachte], geboren op [geboortedag] 1993. Wij liepen naar [verdachte] toe en hielden hem staande. Wij zagen vervolgens dat iemand naar buiten kwam lopen met zijn linkerhand voor zijn linkeroog. Wij zagen dat hij wees naar [verdachte] en zei: "Hij heeft mijn geslagen". Wij hebben [verdachte] aangehouden.
3.
Een proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt door de raadsheer-commissaris. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 3 januari 2019 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van [getuige]:
Ik zag dat [slachtoffer] en een bezoeker op de grond lagen. De beveiliger heeft beiden uit elkaar gehaald en de bezoeker uit de [bedrijf] gezet.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht de geldboete geheel voorwaardelijk op te leggen vanwege het lange tijdsverloop sinds het feit.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Dit getuigt van onbeheerst gedrag en een gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het hof heeft gelet op de straffen die door rechters bij eenvoudige mishandeling plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een geldboete ter hoogte van € 500 genoemd. Het hof acht, alles afwegende, deze straf passend en geboden. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat geen sprake is van een lang tijdsverloop, zodat er geen aanleiding is de boete voorwaardelijk op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking van 3 oktober 2017 onder CJIB-nummer 8132542003072244.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. A.P.M. van Rijn en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 november 2019.