In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Suriname en gedetineerd in P.I. Ter Apel, was in eerste aanleg veroordeeld voor de invoer van cocaïne via luchthaven Schiphol. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij betoogde dat er onherstelbare vormfouten waren begaan in het voorbereidend onderzoek. Hij stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat zijn alternatieve scenario niet was onderzocht. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman in overweging genomen. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank en oordeelde dat er geen sprake was van grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte. Het hof concludeerde dat de verklaringen van de verdachte niet voldoende waren om het alternatieve scenario aannemelijk te maken. De verdachte had verklaard dat het BID-team zijn koffer had onderzocht, maar dit werd weersproken door het proces-verbaal van bevindingen. Het hof oordeelde dat de hoeveelheid cocaïne die in de koffer was aangetroffen, aanzienlijk was en dat het onwaarschijnlijk was dat willekeurige derden de drugs in zijn koffer hadden geplaatst. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde de verdachte schuldig aan de invoer van cocaïne.