ECLI:NL:GHAMS:2019:4951
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak voor aanwezig hebben van hennep/hasjiesj door gebrek aan bewijs
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 91 gram hasjiesj op 12 augustus 2018 te Zaandam. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 4 november 2019 heeft de advocaat-generaal gevorderd het vonnis van de politierechter te bevestigen. De verdediging heeft echter aangevoerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.
Het hof heeft vastgesteld dat er in de auto van de verdachte twee grote brokken zijn aangetroffen, waarvan een verbalisant de geur van hennep herkende. Een rechercheur verklaarde de brokken te herkennen als hasj op basis van hun uiterlijk en geur. De verdachte had echter niet verklaard dat hij de aangetroffen brokken had gebruikt. Het hof oordeelde dat voor een juridisch toereikende vaststelling van de aard van een aangetroffen middel niet altijd een laboratoriumtest vereist is, maar dat in dit geval zelfs een indicatieve test ontbrak.
Het hof concludeerde dat de verklaringen van de verbalisanten en de verdachte niet voldoende waren om met zekerheid vast te stellen dat het hier om hasjiesj ging. Hierdoor was niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde had begaan, wat leidde tot zijn vrijspraak. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde jeugddetentie afgewezen, omdat de verdachte van het ten laste gelegde werd vrijgesproken. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen.