ECLI:NL:GHAMS:2019:4952

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2019
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
23-000999-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mishandeling op basis van getuigenverklaringen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van mishandeling van het slachtoffer op 25 april 2016 in Amsterdam. Zowel de verdachte als het slachtoffer ontkenden de mishandeling, maar het hof oordeelde dat drie getuigenverklaringen voldoende bewijs boden voor een bewezenverklaring. De getuigen verklaarden dat zij zagen hoe de verdachte het slachtoffer aan de haren trok, tegen het gezicht sloeg en tegen de benen trapte. Het hof achtte de verklaringen van de getuigen betrouwbaar en verwierp het verweer van de raadsman van de verdachte, die stelde dat er geen bewijs was voor de mishandeling. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en verklaarde de verdachte schuldig aan mishandeling, met als gevolg een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en het feit dat de verdachte eerder voor mishandeling was veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van getuigenverklaringen in strafzaken en de rol van het hof in het beoordelen van de betrouwbaarheid van deze verklaringen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000999-18
datum uitspraak: 18 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-102252-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 april 2016 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door opzettelijk mishandelend die [slachtoffer] aan de haren te trekken en/of (meermalen) tegen het gezicht en/of hoofd en/of lichaam te slaan en/of te stompen en/of (meermalen) tegen de benen / een been te trappen en/of te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat dit vonnis niet de redengevende feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering bevat.

Bewijsoverweging

Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 25 april 2016 ontvingen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] die dag een telefonische melding van een getuige die zag dat een vrouw werd lastig gevallen door een man op het [adres 2] in Amsterdam. Onderweg naar deze locatie kregen de verbalisanten de informatie dat zich een tweede getuige had gemeld die ook verklaarde te zien dat een vrouw werd lastig gevallen. Deze getuige verklaarde: “
Waar blijven jullie? Waar blijven jullie? Die vrouw krijgt nu klappen. Het is bij de Herderhof. Daar lopen ze rondjes. Bij de hofjes.” Toen de verbalisanten ter plaatse kwamen, troffen zij een man aan en twintig meter verderop een vrouw. De verbalisanten zagen dat er contact was tussen de man en de vrouw en hierop zijn de verbalisanten uitgestapt en hielden zij beide personen staande. De man identificeerde zich als [verdachte] – de verdachte – en de vrouw als [slachtoffer].
De verdachte verklaart desgevraagd dat er niets is gebeurd en dat de vrouw hem al een half jaar lastig valt. Hij verklaart verder dat hij wel aan haar haren heeft getrokken. Verbalisant [verbalisant 2] spreekt de vrouw aan en ziet drie rode parallelle strepen schuin over haar hals lopen en enkele lichte vegen op haar zwarte jas. De vrouw verklaart dat zij zojuist een woordenwisseling heeft gehad met de man en dat deze verdachte haar ex is. Over de strepen op haar hals en haar vieze jas wil de vrouw niets zeggen. Hierop volgend heeft verbalisant [verbalisant 1] de tweede getuige gebeld. De man die de telefoon opneemt zegt [getuige 1] te heten en verklaart dat de verbalisant eerder zijn vriendin aan de telefoon had, maar dat hij het voorval zelf ook heeft gezien. [getuige 1] verklaart samen met zijn vriendin te hebben gezien dat de man de vrouw lastigviel, deze man de vrouw vastpakte, dat er duw- en trekwerk begon en dat de man de vrouw vervolgens begon te slaan. Hij heeft gezien dat de man de vrouw in het gezicht sloeg met de platte hand en haar trapte. Volgens deze getuige heeft de man de vrouw wel tien keer geslagen.
Blijkens een proces-verbaal van verhoor getuige van 26 april 2016 heeft getuige [getuige 2] verklaard te hebben gezien dat de man de vrouw aan haar haren trok, tegen een muur aanduwde en haar meerdere keren in het gezicht sloeg, zowel met de vlakke hand als met de vuist. Ook heeft getuige [getuige 2] verklaard te hebben gezien dat de man de vrouw flink tegen haar benen trapte. Na vijftien minuten heeft deze getuige de politie gebeld. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij vervolgens zag dat de man en de vrouw uit elkaar gingen, elkaar later weer tegen het lijf liepen en de vrouw opnieuw door de man in het gezicht werd geslagen en werd getrapt tegen haar benen.
Tegenover deze verklaringen van drie getuigen staan de verklaring van de verdachte en de verklaring van [slachtoffer]. Beiden verklaren dat [slachtoffer] niet is geslagen door de verdachte en dat er slechts sprake was van een woordenwisseling met gescheld over en weer. Bij de politie verklaart [slachtoffer] dat de vlekken in haar nek stressvlekken zijn. Zij verklaart verder dat zij niet bang is voor de verdachte en alleen wil dat hij vrij komt.
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat bij het ontbreken van een aangifte terughoudend gekeken dient te worden naar een dossier omdat de basis voor een bewezenverklaring ontbreekt. Er dient ook gekeken te worden naar een alternatieve mogelijkheid, namelijk naar de mogelijkheid dat louter sprake was van duw- en trekwerk. De politie heeft geen fysiek geweld waargenomen en heeft geen letsel aangetroffen bij [slachtoffer]. De raadsman heeft verder aangevoerd dat de waarnemingen van de samenwonende getuigen [getuige 1] en zijn vriendin dienen te worden bevestigd door bevindingen in het dossier, omdat de verklaringen van deze getuigen met elkaar corresponderen en het daardoor mogelijk is dat zij hun eigen werkelijkheid hebben gecreëerd. Nu deze bevestiging in het dossier ontbreekt dient verdachte te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof acht de verklaringen van de drie getuigen voldoende betrouwbaar. Alle drie de getuigen – waarvan twee getuigen afzonderlijk van elkaar – verklaren dat [slachtoffer] meerdere klappen in het gezicht heeft gekregen, waarbij één getuige verklaart dat het wel tien klappen zijn geweest. Het hof acht het mogelijk dat een getuige zich vergist in zijn waarneming van een enkele klap, maar in dit geval is door meer personen waargenomen dat meermalen wordt geslagen en ook dat wordt getrapt. Het hof gaat er aldus vanuit dat sprake is geweest van slaan en trappen en niet enkel van duw- en trekwerk. Daarbij ziet het hof geen reden om aan te nemen dat drie getuigen, die alle drie onbekenden zijn van de verdachte en van [slachtoffer], bewust – en in het nadeel van de verdachte – afwijkend zouden verklaren over hetgeen zij daadwerkelijk van een incident op straat hebben waargenomen. Het hof overweegt voorts dat het slaan in het gezicht en trappen tegen de benen naar algemene ervaringsregels pijn oplevert. Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat, ook al verklaart [slachtoffer] het tegendeel, voldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk heeft mishandeld, waardoor zij pijn heeft ervaren. Het hof verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 april 2016 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door opzettelijk mishandelend die [slachtoffer] tegen het gezicht en/of hoofd te slaan en tegen de benen te trappen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis met aftrek.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zijn (toentertijd) ex-vriendin mishandeld, door haar in het gezicht te slaan en tegen de benen te trappen. Aldus heeft hij de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en haar pijn toegebracht. De mishandeling heeft plaatsgevonden op straat en is waargenomen door meerdere omwonenden, die vervolgens de politie hebben gebeld. Een mishandeling onder deze omstandigheden draagt bij aan een gevoel van onveiligheid in de samenleving. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 oktober 2019 is de verdachte eerder voor mishandeling onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met het tijdsverloop sinds de pleegdatum van het feit.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 dagen
hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. F.A. Hartsuiker en mr. F. Sieders, in tegenwoordigheid van mr. C.E. Trel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 november 2019.
Mr. F. Sieders is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]