ECLI:NL:GHAMS:2019:4956

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2019
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
23-001186-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor behulpzaam zijn bij ontkomen aan politie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in Irak in 1989, was beschuldigd van het opzettelijk behulpzaam zijn aan een persoon die schuldig was aan een misdrijf, in dit geval opzetheling, door deze te helpen ontkomen aan de nasporing en aanhouding door de politie. De tenlastelegging betrof een periode van 1 december 2016 tot en met 7 februari 2017, waarin de verdachte opzettelijk de politie heeft misleid over de verblijfplaats van haar vriend, die gesignaleerd stond voor het uitzitten van een gevangenisstraf.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 4 november 2019 heeft de verdediging betoogd dat de verdachte niet opzettelijk heeft gehandeld en dat er geen bewijs was dat zij wist dat haar vriend zich in de schuur bevond. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de situatie van haar vriend en dat zij opzettelijk de politie heeft gedwarsboomd door te ontkennen dat hij in de woning was. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld door te doen alsof de deur van de schuur op slot zat, terwijl deze van binnenuit werd tegengehouden.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 400,00 en 8 dagen hechtenis. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de positie van de verdachte, die ten tijde van het feit stage liep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte het aanzien van de rechtspraak heeft geschaad door haar handelen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001186-19
datum uitspraak: 18 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 31 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 16-652047-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 november 2019.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 7 februari 2017 te Doetinchem, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer], die schuldig was aan of verdachte was van enig misdrijf, te weten(opzet)heling, heeft verborgen en/of behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van en/of aanhouding door een of meer ambtenaren van de justitie of politie.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

Bespreking van de verweren

Schending verbaliseringsplicht ex artikel 152 Sv
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat het proces-verbaal van bevindingen van 10 februari 2017 niet ten spoedigste is opgemaakt omdat pas op die datum de bevindingen zijn vervat die verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben gedaan in de periode van begin december 2016 tot en met januari 2017. Dat maakt dat artikel 152 Sv is geschonden en aan het betreffende proces-verbaal geen, althans zeer geringe betekenis moet worden toegekend.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Artikel 152 Sv bepaalt dat opsporingsambtenaren ten spoedigste proces-verbaal opmaken van door hen opgespoorde strafbare feiten of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden. Het Wetboek van Strafvordering noemt geen termijn binnen welke de betreffende gebeurtenis in het proces-verbaal moet worden gerelateerd. Het hof is het met de raadsman eens dat door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] niet in overeenstemming met deze bepaling is gehandeld voor zover het betreft de beschrijving van de contacten die de verbalisanten begin en 30 december 2016 en 17 januari 2017 met de verdachte hebben gehad. Zulks geldt evenwel niet voor de gebeurtenissen en opsporingshandelingen zoals die op 7 februari 2017 hebben plaatsgevonden. Het proces-verbaal van bevindingen is immers drie dagen later opgemaakt. Het hof is van oordeel dat dat nog in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 152 Sv.
Nu het hof zich, evenals de politierechter en de advocaat-generaal, bij de beoordeling van de hetgeen de verdachte in de tenlastelegging wordt verweten, zal richten op de gedragingen van de verdachte op 7 februari 2017, is het hof van oordeel dat de verdediging niet in haar belangen is geschaad en zal het geen rechtsgevolgen verbinden aan de niet-naleving van artikel 152 Sv.
Bewijsverweer strekkende tot vrijspraak wegens ontbreken opzet
Voorts heeft de raadsman vrijspraak bepleit, omdat niet kan blijken dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Uit de beschikbare bewijsmiddelen blijkt niet dat de verdachte wist dat [slachtoffer] zich verborgen hield in de schuur, behorend bij het huis van haar moeder en de verdachte hem vervolgens opzettelijk verborgen heeft gehouden. Uit het dossier komt immers niet naar voren dat – mocht [slachtoffer] zich niet al eerder in de schuur hebben verstopt – de verdachte wist dat [slachtoffer] zich na het verlaten van de woning in de schuur zou verstoppen. Hij zou zich ook ergens anders hebben kunnen verstoppen. Ook blijkt niet uit het dossier dat de verdachte opzettelijk heeft gedaan alsof de deur van de schuur niet kon worden geopend. De agent die daarna de deurklink omlaag duwde, voelde immers ook weerstand.
Het hof stelt, op grond van de dossierstukken en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Zoals door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is verklaard, was zij ervan op de hoogte dat haar vriend [slachtoffer] nog een straf moest uitzitten, waarvoor hij gesignaleerd stond. Op 7 februari 2019 belt de politie aan bij de woning van de moeder van de verdachte. Er wordt niet open gedaan. De twee verbalisanten horen een hoge en een lage stem discussiëren in de woning, uit de richting van de woonkamer. De verbalisanten hebben nogmaals aangebeld, op de deur gebonkt en zich als zodanig kenbaar gemaakt. Door het glas van de voordeur ziet de politie een silhouet van een persoon naar de achterzijde van de woning lopen. Kort daarna doet de verdachte de deur open. In de woning bevinden zich naast de verdachte nog de zus en het broertje van de verdachte. De verbalisanten delen mede dat zij op zoek zijn naar [slachtoffer] en dat zij hebben aangebeld om te kijken of [slachtoffer] zich hier bevindt. Zij horen dat de verdachte verklaart dat [slachtoffer] nog nooit in dit huis is geweest en dat ze ook niet weet waar hij zich momenteel bevindt. De verdachte geeft toe dat ze nog wel een relatie met [slachtoffer] heeft. Vervolgens horen de verbalisanten van hun collega’s dat door hen beweging in de schuur is waargenomen, waarna de verbalisanten aangeven dat ze graag in de schuur willen kijken. De verdachte verklaart dat de schuur op slot zit en dat haar moeder de sleutel heeft. De politie verzoekt haar vervolgens mee te lopen naar de schuur. De verdachte doet de klink van de schuurdeur naar beneden en zegt dat de deur op slot zit. Een van de verbalisanten pakt daarna zelf de deurklink en voelt en ziet dat de deur van binnenuit wordt tegengehouden. Achter de deur treffen de verbalisanten [slachtoffer] aan.
Het hof oordeelt als volgt.
Het hof overweegt dat door de politie een lage stem in de woning wordt gehoord. Een lage stem wijst op de aanwezigheid van een man in de woning. Daarbij overweegt het hof dat de verbalisanten vanaf de voorkant van de woning een silhouet hebben gezien van een persoon die naar de achterzijde van de woning liep en dat kort daarna de verbalisanten, die zich aan de achterkant van de woning bevonden, beweging waarnamen in de schuur. Het hof acht daarmee aannemelijk dat [slachtoffer] in de woning aanwezig was gelijktijdig met verdachte. Gelet op deze omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat de verdachte wist dat [slachtoffer] zich in de woning bevond en dat deze bij de komst van de politie met medeweten van de verdachte naar de schuur is gevlucht. De lezing van de raadsman, voor zover inhoudende dat de verdachte niet opzettelijk heeft gedaan alsof de deur van de schuur niet kon worden geopend, acht het hof gelet op het voorgaande onaannemelijk. Door desgevraagd tegen de politie te verklaren dat [slachtoffer] nog nooit in dit huis was geweest, zij ook niet wist waar hij zich momenteel bevond en door te doen alsof de deur waarachter [slachtoffer] zich bevond op slot zat, heeft de verdachte opzettelijk de activiteiten van de politie gedwarsboomd die waren gericht op de nasporing en aanhouding van [slachtoffer]. Derhalve wordt het verweer verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 7 februari 2017 te Doetinchem opzettelijk [slachtoffer], die schuldig was aan enig misdrijf, te weten opzetheling, behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van en aanhouding door een of meer ambtenaren van de politie.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk iemand die schuldig is enig misdrijf, behulpzaam zijn in het ontkomen aan de nasporing van en aanhouding door ambtenaren van de justitie of politie.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 400,00 subsidiair 8 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is haar toenmalige vriend behulpzaam geweest bij het ontkomen aan de nasporing van en aanhouding door de politie. Terwijl zij wist dat haar vriend gesignaleerd stond voor het uitzitten van een gevangenisstraf en zij met hem aanwezig was in de woning van haar moeder, heeft zij hierover tegen de politie gelogen en de activiteiten van de politie gedwarsboomd. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte ten tijde van het onderhavige feit stage liep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en dat van haar verwacht mocht worden dat zij zich van haar positie bewust was en zou onthouden van het plegen van strafbare feiten. Door haar handelen heeft de verdachte het aanzien van medewerkers van de rechtspraak geschaad. Het hof rekent ook dit de verdachte aan.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 189 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 400,00 (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. H.A. van Eijk en mr. F. Sieders, in tegenwoordigheid van mr. C.E. Trel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 november 2019.
Mr. F. Sieders is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]