In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in Irak in 1989, was beschuldigd van het opzettelijk behulpzaam zijn aan een persoon die schuldig was aan een misdrijf, in dit geval opzetheling, door deze te helpen ontkomen aan de nasporing en aanhouding door de politie. De tenlastelegging betrof een periode van 1 december 2016 tot en met 7 februari 2017, waarin de verdachte opzettelijk de politie heeft misleid over de verblijfplaats van haar vriend, die gesignaleerd stond voor het uitzitten van een gevangenisstraf.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 4 november 2019 heeft de verdediging betoogd dat de verdachte niet opzettelijk heeft gehandeld en dat er geen bewijs was dat zij wist dat haar vriend zich in de schuur bevond. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de situatie van haar vriend en dat zij opzettelijk de politie heeft gedwarsboomd door te ontkennen dat hij in de woning was. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld door te doen alsof de deur van de schuur op slot zat, terwijl deze van binnenuit werd tegengehouden.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 400,00 en 8 dagen hechtenis. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de positie van de verdachte, die ten tijde van het feit stage liep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte het aanzien van de rechtspraak heeft geschaad door haar handelen.